ECLI:NL:CRVB:2016:3941

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 oktober 2016
Publicatiedatum
19 oktober 2016
Zaaknummer
15/6615 WMO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag maatschappelijke opvang op grond van de Wmo met betrekking tot vreemdelingen en voorliggende voorzieningen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 oktober 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag voor maatschappelijke opvang op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. Betrokkene, een vreemdeling, had eerder een verzoek ingediend voor continuering van de opvang, maar dit werd afgewezen. De Raad overweegt dat de opvang in een Vrijheidsbeperkende Locatie (VBL) als een voorliggende voorziening kan worden aangemerkt, waardoor de noodzaak voor Wmo-opvang vervalt. De Raad verwijst naar eerdere uitspraken waarin is vastgesteld dat vreemdelingen gebruik kunnen maken van opvang in een VBL, en dat deze opvang voldoet aan de internationale verplichtingen om opvang te bieden. De Raad concludeert dat het hoger beroep van het college slaagt en dat de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd moet worden. De beroepen tegen de bestreden besluiten van het college worden ongegrond verklaard. De uitspraak benadrukt de rol van de vreemdelingenrechter in gevallen van niet-toelating tot de VBL.

Uitspraak

15/6615 WMO, 15/6968 WMO, 15/6616 WMO, 15/7025 WMO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
15 september 2015, 14/6547 en 15/238 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[betrokkene] (betrokkene)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens betrokkene heeft mr. J.H. Kruseman, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft hoger beroep ingesteld.
Betrokkene heeft een verweerschrift ingediend.
De zaken 15/5987, 15/6256, 15/6347, 15/6899, 15/6350, 15/6905, 15/6351, 15/6911, 15/6354, 15/6885, 15/6355, 15/6904, 15/6370, 15/6889, 15/6371, 15/6894, 15/6372, 15/6884, 15/6482, 15/7004, 15/6511, 15/6987, 15/6512, 15/6969, 15/6516, 15/7008, 15/6547, 15/6976, 15/6550, 15/6986, 15/6551, 15/6972, 15/6576, 15/6973, 15/6577, 15/6971, 15/6607, 15/6957, 15/6610, 15/6990, 15/6611, 15/6992, 15/6615, 15/6616, 15/6968, 15/7025, 15/6656, 15/7001, 15/6660, 15/6994, 15/6661, 15/6997, 15/6662, 15/7003, 15/6663, 15/7002, 15/6666, 15/6956, 15/6684, 15/6952, 15/6692, 15/6998, 15/6694, 15/6995, 15/6698, 15/6965, 15/6702, 15/6954, 15/6735 en 15/6963 zijn voor gevoegde behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 10 augustus 2016. Partijen zijn, met bericht, niet verschenen. Na de zitting zijn de zaken weer gesplitst.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Betrokkene is een vreemdeling als bedoeld in de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) die, op grond van het in de artikelen 10 en 11 van de Vw 2000 opgenomen koppelingsbeginsel, ten tijde hier van belang geen aanspraak had op voorzieningen, verstrekkingen en uitkeringen.
1.2.
Het college heeft op 20 juni 2014 besloten dat betrokkene niet in aanmerking komt voor opvang op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Betrokkene heeft vervolgens een verzoek om continuering van de opvang in de Havenstraat te Amsterdam ingediend. Het college heeft dit verzoek aangemerkt als een nieuwe aanvraag om opvang als bedoeld in de Wmo en deze aanvraag bij besluit van 29 augustus 2014 afgewezen.
1.3.
Bij besluit van 29 september 2014 (bestreden besluit I) heeft het college het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 20 juni 2014 ongegrond verklaard.
1.4.
Betrokkene heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar tegen het besluit van 29 augustus 2014. Bij besluit van 21 januari 2015 (het bestreden besluit II) heeft het college het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 29 augustus 2014 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank in de procedure met kenmerk 14/6547 het beroep tegen het bestreden besluit I gegrond verklaard, het bestreden besluit I vernietigd, het besluit van 20 juni 2014 herroepen en bepaald dat betrokkene recht heeft op maatschappelijke opvang op grond van de Wmo overeenkomstig de bed-bad-broodvoorziening. Voorts heeft de rechtbank bij de aangevallen uitspraak in de procedure met kenmerk 15/238 het beroep voor zover gericht tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk verklaard, het beroep tegen het bestreden besluit II gegrond verklaard, het bestreden besluit II vernietigd, het besluit van
29 augustus 2014 herroepen en bepaald dat betrokkene recht heeft op maatschappelijke opvang op grond van de Wmo overeenkomstig de bed-bad-broodvoorziening.
3. Betrokkene en het college hebben hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De beroepsgrond van het college dat de Vrijheidsbeperkende Locatie (VBL) een voorliggende voorziening is die de noodzaak van Wmo-opvang doet vervallen, slaagt. Zoals de Raad in zijn uitspraak van 26 november 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3803, heeft overwogen mag ervan worden uitgegaan dat een vreemdeling als betrokkene van de opvang in een VBL gebruik kan maken, dat de opvang in een VBL in het algemeen aangemerkt kan worden als een voldoende voorziening in het bieden van opvang en dat met plaatsing in een VBL voldoende invulling wordt gegeven aan de uit het internationaal recht voortvloeiende positieve verplichting opvang te bieden. Daarmee is de opvang in een VBL een aan de Wmo voorliggende voorziening die de noodzaak van opvang op grond van die wet wegneemt.
4.2.
Dat betrokkene zich bij de VBL heeft gemeld en daarbij, ook na bezwaar niet is toegelaten, leidt de Raad niet tot een ander oordeel. Daartoe overweegt de Raad dat tegen het niet toelaten tot de opvang in de VBL beroep bij de vreemdelingenrechter mogelijk is en dat het uiteindelijk aan de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) is om over de rechtmatigheid van een dergelijke weigering te oordelen.
4.3.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep van het college slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt, voor zover aangevochten. Aan een beoordeling van de andere gronden van de hoger beroepen van het college en betrokkene wordt niet toegekomen. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen zal de Raad de beroepen tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaren.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten;
- verklaart de beroepen gericht tegen de besluiten van 29 september 2014 en 21 januari 2015 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. de Mooij, in tegenwoordigheid van I.G.A.H. Toma als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 oktober 2016.
(getekend) H.J. de Mooij
(getekend) I.G.A.H. Toma

NW