Uitspraak
OVERWEGINGEN
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg, waarin de herziening van zijn bijstandsverlening op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) aan de orde is. Appellant had op 8 oktober 2014 een aanvraag om bijstand ingediend, waarbij hij aangaf in een anti-kraakpand te wonen. Het college van burgemeester en wethouders van Venlo heeft de bijstand van appellant herzien, omdat er geen sprake zou zijn van woonlasten in de zin van de Toeslagenverordening WWB 2013. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het college heeft dit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat er zeer bijzondere omstandigheden zijn die een nadere afstemming van de bijstand rechtvaardigen. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat appellant geen huur betaalt en geen woonkosten heeft, en dat de bijstand op juiste wijze is afgestemd. De Raad heeft vastgesteld dat de vergoeding die appellant betaalt voor het gebruik van het pand niet kan worden aangemerkt als huur in de zin van het Burgerlijk Wetboek. Ook zijn de kosten van nutsvoorzieningen en gemeentelijke belastingen bij deze vergoeding inbegrepen.
De Raad heeft geconcludeerd dat er geen grond is voor het oordeel dat appellant in een zeer bijzondere situatie verkeert die een afwijkende afstemming van de bijstand rechtvaardigt. De beroepsgrond van appellant dat het college in strijd met het gelijkheidsbeginsel handelt, omdat andere gemeenten de bijstand niet verlagen met de woonkostenfactor, is eveneens verworpen. De WWB biedt ruimte voor een gedecentraliseerde uitvoering, waardoor gemeenten verschillende uitvoeringspraktijken kunnen hanteren. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.