ECLI:NL:CRVB:2016:4086
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herroepen primair besluit en gevolgen van niet verschijnen op oproep in bijstandszaak
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 24 november 2015 een beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag ongegrond verklaarde. Appellant had op 6 maart 2015 een aanvraag om bijstand ingediend op grond van de Participatiewet (PW). Het college stelde de aanvraag buiten behandeling omdat appellant de gevraagde bewijsstukken niet had overgelegd. Na bezwaar van appellant heeft het college hem de kans gegeven om alsnog stukken te overleggen, maar appellant verscheen niet op een afspraak om zijn woonsituatie te verduidelijken. Het college heeft daarop de aanvraag afgewezen, omdat er onvoldoende duidelijkheid was over de woonsituatie van appellant.
De rechtbank oordeelde dat het college terecht had besloten en dat het bezwaar van appellant niet-ontvankelijk was. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij niet gehoord is en dat de besluiten van het college onterecht zijn genomen. De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat het college bevoegd was om het primaire besluit te wijzigen en dat het bestreden besluit in strijd met de Awb is genomen, omdat appellant niet in de gelegenheid is gesteld om te worden gehoord. Desondanks heeft de Raad geoordeeld dat het college terecht het bezwaar tegen het eerste besluit niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat dit besluit inmiddels was herroepen.
De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en veroordeelt het college tot vergoeding van de proceskosten van appellant. De uitspraak benadrukt het belang van de medewerkingsverplichting van de aanvrager in het kader van bijstandsverlening en de gevolgen van het niet verschijnen op oproepen.