ECLI:NL:CRVB:2016:4155

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 oktober 2016
Publicatiedatum
1 november 2016
Zaaknummer
16/1781 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.T.H. Zimmerman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de toekenning van bijzondere bijstand voor babyuitzet in de vorm van een lening

In deze zaak heeft appellante op 18 juli 2014 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor de kosten van een babyuitzet. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft op 7 oktober 2014 besloten om bijzondere bijstand te verlenen in de vorm van een geldlening van € 649,-, terwijl appellante had verzocht om een gift. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het college heeft het bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank Rotterdam heeft de uitspraak van het college bevestigd, waarna appellante in hoger beroep is gegaan.

De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen. De Raad heeft vastgesteld dat de bijzondere bijstand voor de kosten van een babyuitzet volgens het gemeentelijk beleid uitsluitend in de vorm van een lening wordt verstrekt. Appellante heeft aangevoerd dat het college onzorgvuldig heeft gehandeld, omdat op de website van de gemeente niet duidelijk was vermeld dat de bijstand alleen als lening zou worden verstrekt. De Raad heeft echter geoordeeld dat het college in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken om de bijstand als lening te verstrekken.

De Raad heeft geconcludeerd dat appellante op de hoogte was van de voorwaarden en dat het college niet verplicht was om een keuzemogelijkheid op het aanvraagformulier op te nemen. De Raad heeft het hoger beroep van appellante afgewezen en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Er zijn geen gronden voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

16/1781 WWB
Datum uitspraak: 25 oktober 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
2 februari 2016, 15/765 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. D.H.J. Krouwel, advocaat, hoger beroep ingesteld en een nader stuk ingediend.
Het college heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 september 2016. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Krouwel. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C.W. de Jong.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante heeft op 18 juli 2014 een aanvraag om bijzondere bijstand ingediend voor de kosten van een babyuitzet tot een bedrag van € 1.000,-.
1.2.
Bij besluit van 7 oktober 2014 heeft het college de gevraagde bijzondere bijstand verleend tot een bedrag van € 649,- in de vorm van een geldlening aan appellante. Het college heeft daarbij de draagkracht van appellante vastgesteld op € 59,03 per maand en de draagkrachtperiode bepaald op de periode van 1 juli 2014 tot en met 30 juni 2015.Tevens heeft het college medegedeeld dat onder aftrekking van het draagkrachtbedrag, aan appellante een bedrag van € 589,97 zal worden uitbetaald. Dit bedrag is op 8 oktober 2014 op de bankrekening van appellante bijgeschreven.
1.3.
Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 7 oktober 2014. Appellante wenst in aanmerking te komen voor bijzondere bijstand in de vorm van een gift en niet in de vorm van een geldlening.
1.4.
Bij besluit van 23 december 2014 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar ongegrond verklaard. Het college heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat bijzondere bijstand voor de kosten van een babyuitzet op grond van het gemeentelijk beleid uitsluitend in de vorm van een geldlening wordt verleend.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij heeft aangevoerd dat het college onzorgvuldig heeft gehandeld. Op de website van de gemeente Rotterdam staat niet duidelijk vermeld dat de bijzondere bijstand voor een babyuitzet uitsluitend in de vorm van een lening wordt verstrekt. Ook het aanvraagformulier geeft niet de mogelijkheid een keuze te maken tussen bijzondere bijstand om niet of bijzondere bijstand in de vorm van een geldlening. Als zij had geweten dat het college de bijzondere bijstand uitsluitend als geldlening zou verstrekken, dan had zij geen bijzondere bijstand aangevraagd. Zij heeft het bedrag direct na ontvangst op 8 oktober 2014 uitgegeven en heeft het besluit pas daarna ontvangen. Zij is nu tegen haar wil geconfronteerd met een nieuwe schuld, terwijl zij al op andere leningen aflost dan wel heeft afgelost.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In artikel 35, eerste lid, van de Wet werk en bijstand (WWB) is bepaald dat, onverminderd paragraaf 2.2, de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn.
4.2.
Ingevolge artikel 48, eerste lid, van de WWB wordt de bijstand om niet verleend, tenzij in deze wet anders is bepaald.
4.3.
Ingevolge artikel 51, eerste lid, van de WWB kan bijzondere bijstand voor de kosten van noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen worden verleend in de vorm van een geldlening of borgtocht, dan wel in de vorm van een bedrag om niet.
4.4.
Volgens vaste rechtspraak (bijvoorbeeld de uitspraak van 10 maart 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:791) behoren de kosten van een babyuitzet tot de incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan, welke in beginsel uit de bijstandsnorm dienen te worden voldaan, hetzij door middel van reservering, hetzij door middel van gespreide betaling achteraf. Afzonderlijke bijstandsverlening is niet mogelijk, tenzij de kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. De omstandigheid dat de betrokkene al dan niet de mogelijkheid heeft gehad te reserveren voor de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd, is een aspect dat moet worden beoordeeld in het kader van de vraag of de zich voordoende, noodzakelijke kosten, voortvloeien uit bijzondere omstandigheden.
4.5.
In geschil is of het college in redelijkheid van zijn bevoegdheid om de bijzondere bijstand als lening te verstrekken, gebruik heeft kunnen maken. Het college voert bij de uitoefening van de hem in artikel 51, eerste lid, van de WWB toegekende bevoegdheid het beleid dat bijzondere bijstand voor het aanschaffen van een babyuitzet als geldlening wordt verleend indien de betrokkene voldoet aan de in het beleid opgenomen criteria en de betrokkene onvoldoende middelen heeft deze uitzet zelf aan te schaffen.
4.6.
Het college heeft in wat appellante heeft aangevoerd geen aanleiding hoeven zien om de bijstand, in afwijking van zijn beleid, om niet te verlenen. Anders dan appellante heeft betoogd, wijkt het onder 4.5 weergegeven beleid niet af van wat het college daarover op de website heeft vermeld. Op de website staat onder het kopje “procedures” vermeld: “de bijzondere bijstand krijgt u als lening of als gift. Dit hangt af van wat u aanvraagt.” Uit de tekst op de website kan niet worden afgeleid dat het verlenen van bijstand in de vorm van een gift (ook) betrekking heeft op de kosten van een babyuitzet. Uit de enkele omstandigheid dat het kopje “procedure” is vermeld op de pagina die handelt over babyuitzet kan dit niet worden opgemaakt, nu tevens is vermeld dat de vorm van de bijzondere bijstand, lening of gift, afhangt van wat betrokkene aanvraagt. Daarbij komt dat de klantmanager appellante op
6 oktober 2014, zoals blijkt uit een rapportage van dezelfde datum, telefonisch heeft medegedeeld dat de bijzondere bijstand als lening verstrekt wordt. De niet onderbouwde stelling van appellante dat de klantmanager dat niet heeft gezegd, is geen reden om aan de inhoud van deze rapportage te twijfelen. Appellante wist op het moment van het aanschaffen van de babyuitzet op 8 oktober 2014 dan ook dat zij de kosten van de babyuitzet aan het college moest terugbetalen. Het betoog van appellante dat het college ten onrechte heeft nagelaten op het aanvraagformulier een keuzemogelijkheid op te nemen, slaagt evenmin. Het college is hiertoe niet gehouden, omdat het hier een algemeen aanvraagformulier betreft die niet alleen ziet op de bijzondere bijstand voor de kosten van een babyuitzet, maar op verschillende vormen van bijzondere bijstand.
4.7.
Uit 4.1 tot en met 4.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet daarom worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.T.H. Zimmerman, in tegenwoordigheid van J. Tuit als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 oktober 2016.
(getekend) J.T.H. Zimmerman
(getekend) J. Tuit

JL