ECLI:NL:CRVB:2016:4211

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 november 2016
Publicatiedatum
4 november 2016
Zaaknummer
15/4426 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanspraak op kinderbijslag voor kind dat niet tot huishouden behoort

In deze zaak heeft appellant, een vader, kinderbijslag aangevraagd voor zijn zoon die op dat moment bij zijn moeder in Marokko woonde. De Sociale Verzekeringsbank (Svb) heeft de aanvraag afgewezen, omdat appellant niet in belangrijke mate zou hebben bijgedragen aan het onderhoud van zijn zoon. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij wel degelijk aan de onderhoudseis heeft voldaan, onderbouwd met bonnen van aankopen die hij voor zijn zoon heeft gedaan. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat appellant voor het eerste kwartaal van 2014 aan de onderhoudseis heeft voldaan, maar niet voor het tweede kwartaal, omdat zijn zoon in dat kwartaal niet tot zijn huishouden behoorde. De Raad heeft het bestreden besluit van de Svb vernietigd voor het eerste kwartaal en het beroep in zoverre gegrond verklaard, maar het hoger beroep voor het tweede kwartaal afgewezen. Tevens is de Svb veroordeeld in de proceskosten van appellant, die in totaal € 1.984,- bedragen. De uitspraak is gedaan op 4 november 2016.

Uitspraak

15/4426 AKW
Datum uitspraak: 4 november 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
13 mei 2015, 14/7667 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E.R. Jonkman, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Namens appellant zijn nadere stukken ingezonden.
De Svb heeft hierop gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 september 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. Jonkman. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. N. Zuidersma.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant heeft kinderbijslag ingevolge de Algemene Kinderbijslagwet aangevraagd voor zijn zoon [naam] , geboren [in] 2013. [naam] woonde ten tijde van belang bij zijn moeder in Marokko. Appellant is van 3 februari 2014 tot en met
24 februari 2014 bij zijn gezin in Marokko geweest.
1.2.
Bij besluit van 21 juli 2014 heeft de Svb geweigerd kinderbijslag aan appellant toe te kennen over het eerste en het tweede kwartaal van 2014, omdat appellant niet in belangrijke mate heeft bijgedragen in het onderhoud van zijn zoon.
1.3.
Bij besluit van 24 november 2014 (bestreden besluit) is het bezwaar tegen het besluit van 21 juli 2014 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij over het eerste en tweede kwartaal van 2014 zijn zoon in belangrijke mate heeft onderhouden. Hij heeft daartoe bonnen overgelegd van de aankoop van een kinderbedje op 10 februari 2014, van een kinderwagen op 16 februari 2014 en van een kast op 28 mei 2014.
4.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2.
De Svb heeft zich in hoger beroep nader op het standpunt gesteld dat appellant met de bon van het babybedje, de kosten van het vliegticket en de fictieve onderhoudsbijdrage voor de periode dat hij bij zijn gezin in Marokko is geweest, heeft voldaan aan de onderhoudsbijdrage over het eerste kwartaal van 2014. Hieruit volgt dat het hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak in zoverre slaagt, zodat deze uitspraak moet worden vernietigd. Doende wat de rechtbank had behoren te doen, zal de Raad het beroep tegen bestreden besluit in zoverre gegrond verklaren, dit besluit vernietigen, het besluit van 21 juli 2014 in zoverre herroepen en zelf in de zaak voorzien.
4.3.
In hoger beroep is tussen partijen uitsluitend nog in geschil of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat appellant geen aanspraak heeft op kinderbijslag over het tweede kwartaal van 2014.
4.4.
Appellant heeft in het tweede kwartaal van 2014 niet bij zijn gezin in Marokko verbleven. Nu zijn zoon in dit kwartaal niet tot het huishouden van appellant behoorde, kan appellant slechts aanspraak maken op kinderbijslag als hij zijn zoon in belangrijke mate heeft onderhouden. Volgens vaste rechtspraak dient de verzekerde, voor een kind dat niet tot zijn huishouden behoort, op een voor de Svb eenvoudig te controleren wijze aan te tonen of aannemelijk te maken dat hij aan de onderhoudseis heeft voldaan.
4.5.
Appellant heeft niet aan deze vereisten voldaan, nu hij geen bewijzen van stortingen of overmakingen van geldbedragen ten behoeve van zijn zoon over het tweede kwartaal van 2014 heeft overgelegd.
4.6.
Uit 4.3 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt wat betreft de aanspraak op kinderbijslag over het tweede kwartaal van 2014. Dit betekent dat de aangevallen uitspraak voor het overige dient te worden bevestigd.
5. Aanleiding bestaat om de Svb te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze kosten worden begroot op € 992,- in beroep en op € 992,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand, in totaal € 1.984,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak, voor zover betrekking hebbend op het recht op kinderbijslag over het eerste kwartaal van 2014;
  • verklaart het beroep in zoverre gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit in zoverre;
  • herroept het besluit van 21 juli 2014 in zoverre en bepaalt dat appellant recht heeft op kinderbijslag over het eerste kwartaal van 2014;
  • bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het bestreden besluit;
  • bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
  • veroordeelt de Svb in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep van in totaal € 1.984,-;
  • bepaalt dat de Svb aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 168,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door P. Vrolijk als voorzitter, in tegenwoordigheid van A.M.C. de Vries als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 november 2016.
(getekend) P. Vrolijk
(getekend) A.M.C. de Vries

RB