ECLI:NL:CRVB:2016:4213
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toelating tot vrijwillige verzekering AOW/ANW afgewezen wegens gebrek aan verplichte verzekering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 november 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aanvraag van appellant voor toelating tot de vrijwillige verzekering voor de Algemene Ouderdomswet (AOW) en de Algemene nabestaandenwet (ANW). Appellant, die sinds 18 december 1996 in Nederland woonde en tussen 27 september 1999 en 24 maart 2000 werkzaam was, heeft op 1 november 2014 een verzoek ingediend bij de Sociale verzekeringsbank (Svb) om in aanmerking te komen voor deze vrijwillige verzekering. De Svb heeft dit verzoek afgewezen, omdat appellant in het jaar voorafgaand aan zijn aanvraag niet verplicht verzekerd was onder de AOW en ANW, aangezien hij toen niet in Nederland woonde of werkte.
De rechtbank Amsterdam heeft de beslissing van de Svb in een eerdere uitspraak op 15 december 2015 bevestigd. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij een WAO-uitkering ontvangt en bereid is de premies voor de vrijwillige verzekering te voldoen. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat, volgens de relevante wetgeving, vrijwillige verzekering alleen mogelijk is in aansluiting op een periode van verplichte verzekering. Aangezien appellant in het jaar voorafgaand aan zijn aanvraag niet verplicht verzekerd was, kon de Svb zijn verzoek terecht afwijzen.
De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.