ECLI:NL:CRVB:2016:4218
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de terugwerkende kracht van kinderbijslag aanvragen in relatie tot detentie en onderhoudseisen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 november 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aanvraag van appellant voor kinderbijslag voor zijn dochter, die in Turkije woont. Appellant had eerder kinderbijslag ontvangen, maar deze was beëindigd omdat hij niet meer verzekerd was voor de Algemene Kinderbijslagwet (AKW). Na zijn detentie in Frankrijk heeft appellant op 12 augustus 2013 opnieuw kinderbijslag aangevraagd, met een verzoek om terugwerkende kracht van vijf jaar. De Sociale verzekeringsbank (Svb) heeft deze aanvraag afgewezen, met de argumentatie dat aanvragen slechts met maximaal één jaar terugwerkende kracht kunnen worden beoordeeld, tenzij er sprake is van een bijzonder geval.
De rechtbank Zeeland-West-Brabant had eerder het beroep van appellant tegen de beslissing van de Svb ongegrond verklaard. De Centrale Raad van Beroep heeft in hoger beroep de overwegingen van de rechtbank gevolgd. De Raad oordeelde dat de detentie van appellant in het buitenland niet kan worden aangemerkt als een bijzonder geval dat rechtvaardigt dat de aanvraag met een langere terugwerkende kracht wordt beoordeeld. Appellant had niet aannemelijk gemaakt dat hij door zijn detentie niet in staat was om tijdig een aanvraag in te dienen.
Daarnaast oordeelde de Raad dat appellant niet controleerbaar had aangetoond dat hij had voldaan aan de onderhoudseis voor zijn dochter. De Raad bevestigde dat het indienen van een aanvraag vanuit detentie niet onmogelijk was en dat appellant met hulp van derden eerder een aanvraag had kunnen indienen. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet kon slagen en bevestigde de uitspraak van de rechtbank.