In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 november 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam. De appellant, geboren in 1942 en van Turkse nationaliteit, had in 2010 een aanvraag ingediend voor een ouderdomspensioen op basis van de Algemene Ouderdomswet (AOW). Hij stelde dat hij van mei 1968 tot en met december 1968 in Nederland had gewoond en gewerkt, maar de Sociale verzekeringsbank (Svb) heeft zijn aanvraag afgewezen omdat hij niet verzekerd was voor de AOW.
De appellant heeft meerdere keren geprobeerd om de Svb te verzoeken terug te komen van het eerdere besluit, maar de Svb heeft dit steeds afgewezen op basis van het ontbreken van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden. De Raad heeft vastgesteld dat er geen nieuw gebleken feiten zijn die aanleiding geven om het eerdere besluit te herzien. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, en de Raad heeft deze beslissing bevestigd.
De Raad concludeert dat de Svb bij een zorgvuldige en evenwichtige belangenafweging tot de afwijzing van het verzoek heeft kunnen komen. De appellant heeft geen relevante nieuwe bewijsstukken overgelegd die zijn claim ondersteunen dat hij in Nederland heeft gewoond of gewerkt in de gestelde periode. De door de appellant overgelegde documenten zijn onvoldoende om aan te nemen dat hij verzekerd was voor de AOW. De uitspraak bevestigt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de eerdere uitspraak van de rechtbank in stand blijft.