ECLI:NL:CRVB:2016:4225

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 november 2016
Publicatiedatum
4 november 2016
Zaaknummer
15/4406 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake AOW-aanvraag en verzoek om terug te komen van eerder besluit

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 november 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam. De appellant, geboren in 1942 en van Turkse nationaliteit, had in 2010 een aanvraag ingediend voor een ouderdomspensioen op basis van de Algemene Ouderdomswet (AOW). Hij stelde dat hij van mei 1968 tot en met december 1968 in Nederland had gewoond en gewerkt, maar de Sociale verzekeringsbank (Svb) heeft zijn aanvraag afgewezen omdat hij niet verzekerd was voor de AOW.

De appellant heeft meerdere keren geprobeerd om de Svb te verzoeken terug te komen van het eerdere besluit, maar de Svb heeft dit steeds afgewezen op basis van het ontbreken van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden. De Raad heeft vastgesteld dat er geen nieuw gebleken feiten zijn die aanleiding geven om het eerdere besluit te herzien. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, en de Raad heeft deze beslissing bevestigd.

De Raad concludeert dat de Svb bij een zorgvuldige en evenwichtige belangenafweging tot de afwijzing van het verzoek heeft kunnen komen. De appellant heeft geen relevante nieuwe bewijsstukken overgelegd die zijn claim ondersteunen dat hij in Nederland heeft gewoond of gewerkt in de gestelde periode. De door de appellant overgelegde documenten zijn onvoldoende om aan te nemen dat hij verzekerd was voor de AOW. De uitspraak bevestigt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de eerdere uitspraak van de rechtbank in stand blijft.

Uitspraak

15/4406 AOW
Datum uitspraak: 4 november 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
9 juni 2015, 14/7868 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] te Turkije (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 september 2016. Appellant is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. N. Zuidersma.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is geboren in 1942 en heeft de Turkse nationaliteit. In 2010 heeft appellant bij de Svb een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) aangevraagd. Daarbij heeft appellant gesteld dat hij van mei 1968 tot en met december 1968 bij een wapenfabriek in Zaandam heeft gewerkt en in Amsterdam heeft gewoond.
1.2.
De Svb heeft naar aanleiding hiervan onderzocht of appellant ingeschreven heeft gestaan bij de gemeente Zaandam en bij de Stichting pensioenfonds voor de Metaal en Elektrotechnische Industrie. Appellant kwam daar echter niet in voor.
1.3.
Bij besluit van 25 januari 2011 heeft de Svb de aanvraag om toekenning van een
AOW-pensioen ingevolge de AOW afgewezen, op de grond dat appellant niet verzekerd is geweest voor die wet.
1.4.
In februari 2011 heeft appellant de Svb verzocht om teruggaaf van betaalde premie volksverzekeringen. Daarbij heeft appellant een kopie van zijn paspoort overlegd, waaruit blijkt dat hij een verblijfsvergunning heeft gehad in Nederland van 12 juli 1968 tot
14 maart 1969 en in Duitsland van 21 oktober 1968 tot 20 januari 1969.
1.5.
Bij brief van 18 april 2011 heeft de Svb geweigerd premie volksverzekeringen terug te betalen, op de grond dat appellant niet verzekerd is geweest voor de AOW. Daarbij is in aanmerking genomen dat de drie maanden die appellant in Nederland heeft verbleven, niet kunnen worden beschouwd als woonperiode.
1.6.
In maart 2014 heeft appellant de Svb verzocht om terug te komen van het besluit van
25 januari 2011. Appellant heeft daarbij opnieuw een kopie van zijn paspoort ingezonden, waarin is opgenomen dat hij op 18 mei 1968 Nederland is binnen gereisd.
1.7.
De Svb heeft naar aanleiding hiervan onderzoek gedaan in het schakelregister. Appellant komt daar echter niet in voor.
1.8.
Bij besluit van 6 mei 2014 heeft de Svb het verzoek om terug te komen van het besluit van 25 januari 2011 afgewezen, omdat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden zijn als bedoeld in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
1.9.
Bij besluit van 30 oktober 2014 (bestreden besluit) is het bezwaar tegen het besluit van
6 mei 2014 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft in hoger beroep herhaald dat hij van mei 1968 tot en met december 1968 in Nederland heeft gewoond en gewerkt en dat hij verzekerd is voor de AOW.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Aan het bestreden besluit ligt (mede) ten grondslag dat geen sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden die aanleiding geven om terug te komen van het besluit van 25 januari 2011.
4.2.
Een bestuursorgaan is bevoegd om, na een eerdere afwijzing, een verzoek om terug te komen van een eerder genomen besluit inhoudelijk te behandelen en daarbij het oorspronkelijke besluit in volle omvang te heroverwegen. Indien na een eerder afwijzend besluit een besluit van dezelfde strekking wordt genomen, kan door het instellen van beroep tegen dat laatste besluit in beginsel niet worden bereikt dat de bestuursrechter dat besluit toetst als ware het een eerste afwijzing. Bij een doorlopende (periodieke) aanspraak als hier aan de orde, moet voor de toetsing een splitsing worden aangebracht. Wat betreft de periode voorafgaande aan de aanvraag, dient de bestuursrechter zich te beperken tot de vraag of sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden en, zo ja, of het bestuursorgaan daarin aanleiding had behoren te vinden om het oorspronkelijke besluit te herzien. Onder nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden worden verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of veranderde omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd. Feiten of omstandigheden waarvan zonder meer duidelijk is dat ze geen rol kunnen spelen bij het besluit worden niet als nieuwe feiten of veranderde omstandigheden beschouwd. Voor de periode na de aanvraag moet het bestuursorgaan een belangenafweging maken en moet bij de bestuursrechter een minder terughoudende toets plaatsvinden. Het is met een evenwichtige en zorgvuldige belangenafweging niet verenigbaar dat een besluit waarbij ten onrechte geen of een te lage aanspraak is toegekend, in zulke gevallen blijvend aan de aanvrager wordt tegengeworpen.
4.3.
De feiten of omstandigheden die appellant heeft aangevoerd waren ten tijde van het nemen van het besluit van 25 januari 2011 bekend of konden vóór dat besluit worden aangevoerd. Appellant heeft geen relevante nieuwe bewijsstukken van wonen of werken in Nederland overgelegd. Wat appellant heeft aangevoerd zijn geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden. Er is daarom geen plaats voor inhoudelijke toetsing van het besluit van 25 januari 2011, voor zover het verzoek van appellant ziet op perioden voorafgaand aan dit verzoek. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de Svb bevoegd is om het verzoek om terug te komen van het besluit van 25 januari 2011 af te wijzen met toepassing van artikel 4:6 van de Awb.
4.4.
Wat betreft het tijdvak na het verzoek dient te worden beoordeeld of de Svb bij een zorgvuldige en evenwichtige belangenafweging tot de bestreden afwijzing heeft kunnen komen. De rechtbank heeft volstaan met beoordeling van de vraag of de Svb gebruik heeft mogen maken van zijn bevoegdheid op grond van artikel 4:6 van de Awb om het verzoek af te wijzen, zodat de rechtbank het bestreden besluit niet op juiste wijze heeft getoetst.
4.5.
De Raad is tot de conclusie gekomen dat de Svb bij een zorgvuldige en evenwichtige belangenafweging tot de bestreden afwijzing heeft kunnen komen. Niet aannemelijk is dat appellant verzekerd is voor de AOW in de periodes waarvan appellant heeft gesteld dat hij in Nederland woonde of werkte. Daarvoor is van belang dat de Svb in beroep verder aanvullend onderzoek heeft gedaan bij de gemeente Amsterdam naar het wonen van appellant hier ten lande. Ook bij deze instantie kwam appellant echter niet voor. Er is geen reden om dit onderzoek onzorgvuldig te achten. Appellant heeft aangegeven dat hij van mei 1968 tot en met december 1968 in Nederland zou hebben gewoond en zou hebben gewerkt. Het onderzoek naar deze gegevens heeft geen aanknopingspunten opgeleverd op grond waarvan aannemelijk is dat appellant in Nederland heeft gewoond. De door appellant overgelegde kopieën van het paspoort, waaruit kan worden afgeleid dat appellant Nederland is binnengekomen op 18 mei 1968 en Nederland heeft verlaten voor 21 oktober 1968, zijn onvoldoende om aan te nemen dat in die periode sprake was een duurzame band van persoonlijke aard met Nederland. Verder zijn er geen aanknopingspunten om aan te nemen dat appellant werkzaamheden heeft verricht bij een wapenfabriek in Zaandam, nu daarvan geen bewijzen voorhanden zijn.
4.6.
Uit wat hiervoor onder 4.1 tot en met 4.5 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak, met verbetering van de gronden, bevestigd dient te worden.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door P. Vrolijk, in tegenwoordigheid van A.M.C. de Vries als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 november 2016.
(getekend) P. Vrolijk
(getekend) A.M.C. de Vries
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH
’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen inzake het begrip ingezetene.

SS