Uitspraak
16 maart 2016, 15/683 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die haar beroep tegen een besluit van de Sociale verzekeringsbank (Svb) niet-ontvankelijk heeft verklaard wegens een niet-verschoonbare termijnoverschrijding. Het bestreden besluit van de Svb, dat op 5 december 2014 is verzonden, betrof de niet-aanpassing van de nabestaandenuitkering ingevolge de Algemene Nabestaandenwet (ANW) aan het kostenniveau van het woonland van appellante. De rechtbank oordeelde dat de beroepstermijn tot 20 januari 2015 liep, maar dat appellante haar beroepschrift pas op 2 februari 2015 had ingediend, wat te laat was. Appellante voerde aan dat zij het besluit pas op 2 februari 2015 had ontvangen door problemen met de postbezorging in haar gemeente. De rechtbank oordeelde echter dat appellante niet met objectieve stukken had aangetoond dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was, en verklaarde het beroep niet-ontvankelijk.
In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunt, maar de Centrale Raad van Beroep, onder leiding van L. Koper, bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat appellante niet aannemelijk had gemaakt dat er sprake was van een verschoonbare termijnoverschrijding, zoals bedoeld in artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet kon slagen en bevestigde de aangevallen uitspraak zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.