ECLI:NL:CRVB:2016:4313

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 november 2016
Publicatiedatum
11 november 2016
Zaaknummer
16/2256 ANW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijkverklaring van beroep inzake nabestaandenuitkering onder de ANW

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die haar beroep tegen een besluit van de Sociale verzekeringsbank (Svb) niet-ontvankelijk heeft verklaard wegens een niet-verschoonbare termijnoverschrijding. Het bestreden besluit van de Svb, dat op 5 december 2014 is verzonden, betrof de niet-aanpassing van de nabestaandenuitkering ingevolge de Algemene Nabestaandenwet (ANW) aan het kostenniveau van het woonland van appellante. De rechtbank oordeelde dat de beroepstermijn tot 20 januari 2015 liep, maar dat appellante haar beroepschrift pas op 2 februari 2015 had ingediend, wat te laat was. Appellante voerde aan dat zij het besluit pas op 2 februari 2015 had ontvangen door problemen met de postbezorging in haar gemeente. De rechtbank oordeelde echter dat appellante niet met objectieve stukken had aangetoond dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was, en verklaarde het beroep niet-ontvankelijk.

In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunt, maar de Centrale Raad van Beroep, onder leiding van L. Koper, bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat appellante niet aannemelijk had gemaakt dat er sprake was van een verschoonbare termijnoverschrijding, zoals bedoeld in artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet kon slagen en bevestigde de aangevallen uitspraak zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

16/2256 ANW
Datum uitspraak: 11 november 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
16 maart 2016, 15/683 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (Marokko) (appellante)
de Raad van bestuur van het Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 september 2016. Appellante is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. W. van den Berg.

OVERWEGINGEN

1. Bij besluit van 5 december 2014 (bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar gericht tegen het besluit van 15 augustus 2014, waarbij de Svb heeft bepaald dat de nabestaandenuitkering ingevolge de Algemene Nabestaandenwet (ANW) vanaf 1 maart 2014 niet langer wordt aangepast aan het kostenniveau van het woonland, ongegrond verklaard.
2.1.
Bij faxbericht van 2 februari 2015 heeft appellante beroep ingesteld tegen het besluit van 5 december 2014.
2.2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard wegens niet-verschoonbare termijnoverschrijding. De rechtbank heeft hiertoe overwogen het aannemelijk is dat het bestreden besluit op 5 december 2014 aan appellante is verzonden. De beroepstermijn liep dientengevolge tot 20 januari 2015. Het beroepschrift is na afloop van de beroepstermijn, en dus te laat, ingediend. Appellante heeft als reden voor de termijnoverschrijding aangevoerd dat zij het bestreden besluit pas op 2 februari 2015 heeft ontvangen. Zij stelt dat er problemen zijn met de postbezorging in de gemeente waar zij woont en dat zij, samen met anderen, hierover een klacht heeft ingediend. Appellante heeft ter onderbouwing van dit standpunt stukken, opgesteld in de Arabische taal, ingediend. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen reden is de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten omdat appellante niet met objectieve stukken heeft aangetoond dat zij door toedoen van een gebrekkige postverwerking in haar gemeente het bestreden besluit pas rondom
2 februari 2015 heeft ontvangen. De door appellante ingediende stukken acht de rechtbank daarvoor onvoldoende, allereerst omdat de stukken niet zijn vertaald waardoor niet duidelijk is wat de inhoud van de stukken is. Bovendien kan een klacht, afkomstig van appellante zelf, niet worden aangemerkt als een objectief stuk op grond waarvan kan worden vastgesteld dat appellante het bestreden besluit pas op 2 februari 2015 heeft ontvangen.
3.1.
Appellante is het niet eens met de niet-ontvankelijkverklaring van haar beroep. In hoger beroep heeft zij wederom aangevoerd dat zij de beslissing van de Svb heel laat heeft ontvangen en dat zij gelijk beroep heeft ingesteld bij de rechtbank.
3.2.
De Svb heeft de Raad verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeel als volgt.
4.1.
Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding als bedoeld in artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht. Door appellante zijn ook in hoger beroep geen gegevens overgelegd waaruit zou kunnen blijken dat haar ter zake van de termijnoverschrijding geen verwijt treft.
4.2.
Uit hetgeen in 4.1 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet kan slagen. De aangevallen uitspraak dient dan ook te worden bevestigd.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door L. Koper, in tegenwoordigheid van J.C. Borman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 november 2016.
(getekend) L. Koper
(getekend) J.C. Borman
IvR