ECLI:NL:CRVB:2016:434

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 januari 2016
Publicatiedatum
5 februari 2016
Zaaknummer
15/214 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • C.W.J. Schoor
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichting tot sollicitatie en intrekking van vrijstelling voor gedeeltelijk arbeidsgeschikten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 januari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De appellant, die als kraanmachinist heeft gewerkt, meldde zich in 2004 ziek vanwege rugklachten en ontving een WGA-uitkering op basis van de Wet WIA. In 2013 heeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) de mate van arbeidsongeschiktheid van de appellant vastgesteld op 65,93% en hem verplicht om viermaal per vier weken te solliciteren. De appellant was eerder vrijgesteld van deze sollicitatieplicht, maar het Uwv heeft deze vrijstelling ingetrokken omdat hij niet meer voldeed aan de vrijstellingscriteria.

De rechtbank heeft het beroep van de appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat de appellant arbeidsmogelijkheden heeft en niet voldoet aan de voorwaarden voor vrijstelling van de sollicitatieplicht. De appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij psychisch meer beperkt is dan het Uwv heeft aangenomen en dat de sollicitatieverplichting zijn gezondheid verslechtert. De Raad heeft echter geoordeeld dat de gronden van de appellant in hoger beroep een herhaling zijn van de eerder aangevoerde gronden en dat de rechtbank deze terecht heeft verworpen.

De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en stelt dat het Uwv terecht heeft geoordeeld dat de appellant in staat is om vier keer per vier weken te solliciteren. De Raad heeft ook opgemerkt dat de appellant niet met medische gegevens heeft onderbouwd dat de sollicitatieverplichting zijn gezondheid negatief beïnvloedt. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

15/214 WIA
Datum uitspraak: 29 januari 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 6 januari 2015, 14/1630 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. W.H.A. Bos, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 december 2015. Appellant en zijn gemachtigde zijn met voorafgaand bericht niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.J.M.H. Lagerwaard.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, die werkzaam is geweest als kraanmachinist voor 38 uur per week, heeft zich vanuit een situatie dat hij een werkloosheidsuitkering ontving, op 2 september 2004 ziek gemeld in verband met rugklachten. Bij besluit van 28 augustus 2006 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant met ingang van 2 september 2006 recht is ontstaan op een WGA-uitkering op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Appellant is 60,44% arbeidsongeschikt geacht. In de re-integratievisie van 8 mei 2008 is vermeld dat appellant is vrijgesteld van de sollicitatieverplichting. Naar aanleiding van een herbeoordeling heeft het Uwv bij besluit van 5 juni 2013 de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant vastgesteld op 65,93%.
1.2.
Op 26 september 2013 heeft het Uwv appellant een werkplan toegestuurd, waarin aan appellant, onder andere, de verplichting wordt opgelegd om viermaal per vier weken te solliciteren. In de begeleidende brief is vermeld dat appellant niet meer aan de vrijstellingscriteria van de sollicitatieplicht voldoet zodat deze vrijstelling is ingetrokken
.Bij besluit van 22 april 2014 (bestreden besluit) is het tegen deze verplichting en intrekking gemaakte bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft onder verwijzing naar vaste rechtspraak van de Raad (uitspraak van 13 april 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BQ1188) geoordeeld dat het onderhavige werkplan een besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft overwogen dat appellant arbeidsmogelijkheden heeft. Appellant voldoet niet aan de voorwaarden voor vrijstelling van de sollicitatieplicht. De rechtbank heeft het betoog van appellant dat hij niet in staat is arbeid te verrichten, niet gevolgd. Het Uwv heeft de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in juni 2013 opnieuw vastgesteld en daarbij rekening gehouden met de medisch objectiveerbare beperkingen van appellant. Niet is gebleken dat de medische beperkingen van appellant zijn toegenomen. De rechtbank heeft de stelling verworpen dat appellant gezien zijn leeftijd geen kans heeft op passend werk. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat de wetgever in de Wet WIA het Uwv niet de ruimte heeft gelaten aan die arbeidsmarktomstandigheid invloed toe te kennen.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij in het bijzonder op psychisch gebied meer beperkt is dan het Uwv heeft aangenomen. Verder heeft appellant gesteld dat de rechtbank ten onrechte voorbij gaat aan de individuele omstandigheden van zijn geval. Gezien zijn leeftijd, zijn opleidings- en kennisniveau en de huidige situatie op de arbeidsmarkt is het naar de mening van appellant niet reëel om aan te nemen dat hij enig perspectief heeft op een betaalde baan. Tot slot heeft appellant aangevoerd dat de sollicitatieverplichting zijn gezondheids- en gemoedstoestand aanzienlijk verslechtert, zonder dat er enige kans op een positief resultaat aanwezig is.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. Het oordeel van de Raad over de aangevallen uitspraak.
4.1.
De gronden van appellant in hoger beroep zijn, in essentie, een herhaling van de gronden die hij in eerste aanleg heeft aangevoerd. Die gronden heeft de rechtbank terecht verworpen.
4.2.
Voor een weergave van het toepasselijke wettelijke kader wordt verwezen naar overwegingen 6 tot en met 8 van de aangevallen uitspraak. Tevens is van belang dat in
artikel 3, tweede lid, van de Beleidsregels arbeidsinschakeling gedeeltelijk arbeidsgeschikten (de Beleidsregels) is bepaald dat afhankelijk van de functionele mogelijkheden van de verzekerde en van diens positie op de arbeidsmarkt de daarin genoemde aantallen ook hoger of lager kunnen worden gesteld.
4.3.
Met juistheid heeft de rechtbank geoordeeld dat geen aanleiding bestaat voor de conclusie dat appellant niet in staat is om vier keer per vier weken te solliciteren. De rechtbank heeft daartoe terecht overwogen dat appellant niet voldoet aan de voorwaarden voor vrijstelling van de sollicitatieplicht, zoals neergelegd in de Regeling vrijstelling verplichtingen sociale zekerheidswetten. Voorts heeft de rechtbank terecht overwogen dat appellant in staat is passend werk te verrichten. Evenmin als in beroep heeft appellant in hoger beroep zijn standpunt dat hij ten tijde van het opstellen van het werkplan meer of anders beperkt zou zijn dan door het Uwv is aangenomen, met medische gegevens onderbouwd. Evenmin heeft appellant met medische gegevens onderbouwd dat de opgelegde sollicitatieverplichting van invloed is op zijn gezondheids- en gemoedstoestand. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het Uwv ten tijde hier in geding rekening heeft gehouden met de functionele mogelijkheden en beperkingen van appellant. In dat verband heeft de rechtbank terecht van belang geacht dat in juni 2013 een hernieuwde vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant heeft plaatsgevonden, waarbij rekening is gehouden met de medisch objectiveerbare beperkingen van appellant.
4.4.1.
Gelet op artikel 3, tweede lid, van de Beleidsregels heeft appellant terecht gesteld dat het Uwv een individuele afweging dient te maken van het aantal te verrichten sollicitatieactiviteiten. De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat het Uwv hierin geen ruimte is gelaten.
4.4.2.
Het Uwv heeft naar aanleiding van het hoger beroep in zijn verweerschrift gesteld dat in de persoonlijke omstandigheden van appellant geen reden is gezien om de te verrichten sollicitatieactiviteiten op een lager aantal dan vier per vier weken vast te stellen. Deze stellingname komt de Raad niet onaanvaardbaar voor. Uit het in het dossier aanwezige arbeidskundig rapport van 3 juni 2010 komt immers naar voren dat appellant voortgezet onderwijs heeft gevolgd, sinds 1973 in Nederland woonachtig is en een arbeidsverleden heeft van meer dan 30 jaar.
4.5.
Gezien hetgeen is overwogen in de rechtsoverwegingen 4.1 tot en met 4.4.2 slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak zal, gelet op deze rechtsoverwegingen, met gedeeltelijke verbetering van gronden worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.W.J. Schoor, in tegenwoordigheid van L.H.J. van Haarlem als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 januari 2016.
(getekend) C.W.J. Schoor
(getekend) L.H.J. van Haarlem

JL