ECLI:NL:CRVB:2016:4376

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 november 2016
Publicatiedatum
17 november 2016
Zaaknummer
15/2194 BPW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van buitengewoon pensioen op basis van psychische invaliditeit en de relatie met verzetsactiviteiten tijdens de Tweede Wereldoorlog

In deze zaak heeft appellant, geboren in 1922, beroep ingesteld tegen een besluit van de Pensioen- en Uitkeringsraad (verweerder) van 23 februari 2015, waarin zijn aanvraag voor een buitengewoon pensioen op grond van de Wet buitengewoon pensioen 1940-1945 (Wbp) werd afgewezen. Appellant stelt dat zijn psychische klachten en psoriasis het gevolg zijn van de stress die hij heeft ervaren tijdens zijn verzetsactiviteiten in de Tweede Wereldoorlog. De Centrale Raad van Beroep heeft op 17 november 2016 uitspraak gedaan in deze zaak.

De Raad heeft vastgesteld dat appellant in 2014 erkend is als deelnemer van het verzet en dat hem een buitengewoon pensioen is toegekend op basis van een (psychische) invaliditeit van 30%. Dit besluit was gebaseerd op een advies van geneeskundig adviseur A.M. Ohlenschlager, die concludeerde dat de psychische klachten van appellant deels verband houden met zijn verzetsactiviteiten. De Raad heeft echter ook vastgesteld dat andere factoren, zoals de gevolgen van beroertes en de lichamelijke achteruitgang, bijdragen aan de invaliditeit van appellant.

Tijdens de zitting op 6 oktober 2016 heeft appellant zijn standpunt toegelicht, bijgestaan door zijn dochter. Verweerder werd vertegenwoordigd door A.T.M. Vroom-van Berckel. De Raad heeft de medische adviezen van Ohlenschlager en A.J. Maas in overweging genomen en geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs is om de claim van appellant dat zijn psoriasis gerelateerd is aan zijn verzetsactiviteiten te ondersteunen. De Raad heeft geoordeeld dat het bestreden besluit in stand kan blijven en heeft het beroep ongegrond verklaard. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

15/2194 BPW
Datum uitspraak: 17 november 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Pensioen- en Uitkeringsraad (verweerder)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 23 februari 2015, kenmerk BZ01804706 (bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Wet buitengewoon pensioen 1940-1945 (Wbp).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 oktober 2016. Daar is appellant verschenen, bijgestaan door zijn dochter [naam dochter]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren in 1922, heeft in december 2013 verzocht om toekenningen op grond van de Wbp.
1.2.
Bij besluit van 15 oktober 2014 is appellant erkend als deelnemer van het verzet. Aan hem is met ingang van 1 januari 2014 onder meer toegekend een buitengewoon pensioen naar een (psychische) invaliditeit van blijvend 30%. In dat verband heeft verweerder overwogen dat de bij appellant aanwezige psychische klachten ten dele verband houden met het verzet en dat de gevolgen van de beroertes (geheugenproblemen en loopstoornis), de psoriasis en suikerziekte duidelijk uit andere oorzaken zijn ontstaan dan het verzet. Het bezwaar gericht tegen het oordeel van verweerder dat de psychische klachten deels in verband staan met het verzet en dat de psoriasis niet in verband kan worden gebracht met het verzet, is bij het bestreden besluit ongegrond verklaard.
2. In beroep, evenals bezwaar, stelt appellant dat zijn psychische klachten en ook de psoriasis het gevolg zijn van de stress die hij in de Tweede Wereldoorlog heeft ervaren als gevolg van zijn activiteiten in het verzet.
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1.
Het bij het bestreden besluit ingenomen standpunt is in eerste instantie gebaseerd op het door de geneeskundig adviseur A.M. Ohlenschlager, arts, uitgebracht advies. Dat advies is tot stand gekomen na een door deze arts bij appellant verricht medisch onderzoek. Daarbij heeft zij ook betrokken de verkregen informatie van de huisarts en de klinisch geriater. Ohlenschlager concludeert dat bij appellant sprake is van een niet volledige PTSS waarvan de klachten voor een groot deel worden gekleurd door de verzetsactiviteiten. Ohlenschlager bepaalt de invaliditeit van appellant op 40%. Omdat de invaliditeit ook veroorzaakt wordt door andere factoren zoals de gevangenschap tijdens de Duitse bezetting, de lichamelijke achteruitgang en het overlijden van zijn echtgenote, is de invaliditeit op grond van de causale psychische klachten door Ohlenschlager bepaald op 30 %. De psoriasis is een constitutionele aandoening. De stress kan de klachten verergeren, maar de onderliggende oorzaak is niet causaal te aanvaarden aldus Ohlenschlager.
3.2.
Verweerder heeft het bezwaar van appellant voor advies voorgelegd aan geneeskundig adviseur, de arts A.J. Maas. Maas ziet geen reden om van het primair ingenomen standpunt terug te komen. Zo overweegt hij dat Ohlenschlager bij haar onderzoek heeft vastgesteld dat bij appellant als gevolg van de psychische klachten geringe tot matige beperkingen zijn voor wat betreft de dagelijkse activiteiten en de stressadaptatie. Omdat de daarmee gepaard gaande invaliditeit van 40% deels samenhangt met andere factoren is de verzetsinvaliditeit bepaald op 30%. Over de psoriasis heeft Maas herhaald dat dit een constitutionele aandoening is. De mensen die de aanleg hiervoor niet hebben zullen nooit psoriasis (kunnen) krijgen. Psychische spanningen kunnen wel leiden tot een verergering van de psoriasis maar zijn daarmee niet de oorzaak van de aandoening, aldus Maas.
3.3.
In de voorhanden zijnde medische gegevens heeft de Raad onvoldoende aanleiding gevonden om het door verweerder ingenomen standpunt dat de psoriasis niet aan het verzet kan worden toegeschreven voor onjuist te houden. Appellant is voor zijn psoriasis niet onder specialistische behandeling. De in het verslag van het onderzoek door Ohlenschlager opgenomen mededeling van appellant dat de dermatoloog Kruizinga - bedoeld zal zijn
R. Hoekzema - wel een oorzakelijk verband heeft gelegd met de stress uit de oorlog, is niet ondersteund met medische gegevens. In het licht van het niet-specialistische vakgebied van een huisarts wordt de in bezwaar overgelegde verklaring van de huisarts van appellant onvoldoende overtuigend geacht. Dit alles brengt mee dat de Raad op grond van de beschikbare gegevens niet anders kan dan oordelen dat het vereiste verband ontbreekt tussen de psoriasis en de verzetsactiviteiten van appellant.
3.4.
Uit het zorgvuldig te noemen onderzoek van Ohlenschlager komt naar voren dat als gevolg van de psychische klachten bij appellant sprake is van geringe tot matige beperkingen wat betreft de dagelijkse activiteiten en wat betreft de stressadaptatie. Dat deze beperkingen zijn onderschat en daarmee ook de mate van invaliditeit van 40% is onder gewaardeerd kan uit de medische gegevens niet worden opgemaakt. Ook geven de medische gegevens geen aanleiding te twijfelen aan de hoogte van het percentage van de invaliditeit, te weten 10, dat aan andere ontstaansfactoren dan het verzet wordt toegeschreven, zoals onder meer de gevangenschap tijdens de Duitse bezetting en de lichamelijke (en cognitieve) achteruitgang.
3.5.
Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit in rechte stand kan houden. Het beroep dient ongegrond te worden verklaard.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door M.T. Boerlage, in tegenwoordigheid van A. Mansourova als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 november 2016.
(getekend) M.T. Boerlage
(getekend) M. Mansourova

HD