ECLI:NL:CRVB:2016:4379

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 november 2016
Publicatiedatum
17 november 2016
Zaaknummer
15/4765 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van Wuv-uitkering op basis van onvoldoende medische grondslag en tweede generatieproblematiek

In deze zaak heeft appellant, geboren in 1944, beroep ingesteld tegen een besluit van de Pensioen- en Uitkeringsraad (verweerder) van 17 april 2015, waarin zijn aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv) werd afgewezen. De Raad voor de Rechtspraak, Centrale Raad van Beroep, heeft op 17 november 2016 uitspraak gedaan. Appellant stelt dat zijn psychische klachten verband houden met zijn eigen vervolging en de vervolging van zijn moeder. De verweerder heeft echter geconcludeerd dat de psychische en lichamelijke klachten van appellant niet in verband staan met de vervolging, maar door andere oorzaken zijn ontstaan. Dit oordeel is gebaseerd op medische adviezen van geneeskundig adviseurs G.L.G. Kho en A.M. Ohlenschlager, die beiden hebben vastgesteld dat de klachten van appellant voornamelijk voortkomen uit de opvoeding door zijn oorlogsgetraumatiseerde moeder. De Raad heeft geoordeeld dat er geen objectieve medische gegevens zijn die de psychische klachten van appellant aan zijn eigen vervolging kunnen toeschrijven. Bovendien is het sinds 1 juli 1994 niet meer mogelijk om tweede generatie slachtoffers onder de werking van de Wuv te brengen. De Raad heeft het beroep ongegrond verklaard en het bestreden besluit in stand gehouden. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

15/4765 WUV
Datum uitspraak: 17 november 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[appellant] te [woonplaats], Duitsland (appellant)
de Pensioen- en Uitkeringsraad (verweerder)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 17 april 2015,
kenmerk BZ01784382 (bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 oktober 2016. Daar is appellant, zoals door hem bericht, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren in 1944, heeft in maart 2013 verzocht om toekenningen op grond van de Wuv.
1.2.
Verweerder heeft bij besluit van 14 juli 2014 appellant erkend als vervolgde in de zin van de Wuv, maar hem niet in aanmerking gebracht voor een periodieke uitkering of een voorziening. In dat verband is geoordeeld dat de psychische en lichamelijke klachten van appellant niet in verband staan met de vervolging, maar door andere oorzaken zijn ontstaan. Het hiertegen gemaakte bezwaar is bij het bestreden besluit ongegrond verklaard.
2. In beroep betoogt appellant dat zijn psychische klachten verband houden met zijn eigen vervolging en met de gevolgen voor hem van de vervolging van zijn moeder en zijn overige familie.
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1.
In beroep is alleen bestreden het standpunt van verweerder dat de bij appellant aanwezige psychische klachten niet in verband staan met de vervolging die appellant heeft ondergaan.
3.2.
Het standpunt van verweerder is in eerste instantie gebaseerd op een door de geneeskundig adviseur G.L.G. Kho, arts, uitgebracht advies dat tot stand is gekomen na een door hem bij appellant verricht medisch onderzoek. Kho concludeert dat de psychische klachten van appellant gediagnosticeerd kunnen worden als primaire insomnia, angststoornis NAO en paruresis en dat deze klachten in overwegende mate veroorzaakt zijn door de opvoeding van zijn oorlogsgetraumatiseerde moeder. Het aandeel van de eigen vervolging in de huidige psychopathologie is als gering in te schatten, aldus Kho.
3.3.
In bezwaar is advies gevraagd aan geneeskundig adviseur, de arts A.M. Ohlenschlager. Zij heeft het advies van Kho onderschreven. Op basis van de in bezwaar ontvangen informatie van de psychiaters prof. dr. G. Ehle en dr. A. Rindtorff en na heroverweging van het primair advies heeft Ohlenschlager geconcludeerd dat de klachten en symptomen van appellant volledig worden gekleurd en bepaald door de oorlogsgevolgen van met name zijn moeder. Het aandeel van de eigen vervolging in het ontstaan van de huidige psychopathologie wordt te gering geacht als oorzakelijke factor, aldus Ohlenschlager.
3.4.
De Raad acht het bestreden besluit op grond van deze medische advisering deugdelijk voorbereid en gemotiveerd. Objectieve medische gegevens waaruit zou kunnen worden opgemaakt dat de psychische klachten van appellant wel aan zijn eigen vervolging kunnen worden toegeschreven zijn niet voorhanden. De klachten die verband houden met de oorlogsgevolgen van de moeder, de zogenoemde tweede generatieproblematiek, kunnen hier niet in de medische beoordeling worden meegenomen.
3.5.
Daarmee is zeker niet miskend dat appellant na de oorlogsjaren moeilijke omstandigheden heeft ervaren. Als gevolg van een wetswijziging van de Wuv is het echter sinds 1 juli 1994 niet meer mogelijk om zogenoemde tweede generatieslachtoffers onder de werking van die wet te brengen, en het op dit punt door verweerder nog gevoerde, begunstigende beleid voor personen die vóór de bevrijding zijn geboren per 1 januari 2002 is beëindigd.
3.6.
Het voorgaande brengt mee dat het bestreden besluit in rechte stand kan houden. Het beroep dient ongegrond te worden verklaard.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door M.T. Boerlage, in tegenwoordigheid van A. Mansourova als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 november 2016.
(getekend) M.T. Boerlage
(getekend) A. Mansourova

HD