ECLI:NL:CRVB:2016:4379
Centrale Raad van Beroep
- Eerste en enige aanleg
- Rechtspraak.nl
Weigering van Wuv-uitkering op basis van onvoldoende medische grondslag en tweede generatieproblematiek
In deze zaak heeft appellant, geboren in 1944, beroep ingesteld tegen een besluit van de Pensioen- en Uitkeringsraad (verweerder) van 17 april 2015, waarin zijn aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv) werd afgewezen. De Raad voor de Rechtspraak, Centrale Raad van Beroep, heeft op 17 november 2016 uitspraak gedaan. Appellant stelt dat zijn psychische klachten verband houden met zijn eigen vervolging en de vervolging van zijn moeder. De verweerder heeft echter geconcludeerd dat de psychische en lichamelijke klachten van appellant niet in verband staan met de vervolging, maar door andere oorzaken zijn ontstaan. Dit oordeel is gebaseerd op medische adviezen van geneeskundig adviseurs G.L.G. Kho en A.M. Ohlenschlager, die beiden hebben vastgesteld dat de klachten van appellant voornamelijk voortkomen uit de opvoeding door zijn oorlogsgetraumatiseerde moeder. De Raad heeft geoordeeld dat er geen objectieve medische gegevens zijn die de psychische klachten van appellant aan zijn eigen vervolging kunnen toeschrijven. Bovendien is het sinds 1 juli 1994 niet meer mogelijk om tweede generatie slachtoffers onder de werking van de Wuv te brengen. De Raad heeft het beroep ongegrond verklaard en het bestreden besluit in stand gehouden. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.