ECLI:NL:CRVB:2016:4527

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 november 2016
Publicatiedatum
25 november 2016
Zaaknummer
15/4989 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.T.H. Zimmerman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake bijstandsverlaging op grond van niet-nakoming afspraken vaststellingsovereenkomst

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin de rechtbank de beroepen tegen de bestreden besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Goes ongegrond heeft verklaard. Appellante ontving bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) en was in het kader van haar re-integratie werkzaam bij een bedrijf. Het college had haar bijstand verlaagd wegens het niet verschijnen op afgesproken tijden en het niet voldoen aan sollicitatieverplichtingen. Na mediation werd een vaststellingsovereenkomst gesloten, waarin afspraken werden gemaakt over werkuren en sollicitaties. Appellante hield zich echter niet aan deze afspraken, wat leidde tot een verlaging van haar bijstand. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat appellante zich niet aan de vaststellingsovereenkomst heeft gehouden en dat het college daarom niet verplicht was om de eerder opgelegde maatregel te verlagen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en stelt vast dat appellante niet voldoende heeft aangetoond dat zij aan haar sollicitatieverplichtingen heeft voldaan. De Raad concludeert dat de verlaging van de bijstand in overeenstemming is met de WWB en de gemeentelijke verordening.

Uitspraak

15/4989 WWB, 15/4990 WWB
Datum uitspraak: 22 november 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 9 juni 2015, 14/6726 en 14/6727 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Goes (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.C. Heijnneman, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 oktober 2016. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Heijnneman. Als tolk is verschenen M. van der Kleij. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door J. van der Velde.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontving ten tijde hier van belang bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm van een alleenstaande.
1.2.
Appellante was in het kader van haar re-integratie op basis van een plan van aanpak werkzaam bij [naam bedrijf]. Bij besluit van 4 december 2013 heeft het college de bijstand van appellante verlaagd met 100% gedurende de maand december 2013 wegens het niet op de afgesproken tijden verschijnen bij [naam bedrijf]. Bij besluit van 18 december 2013 heeft het college de bijstand van appellante verlaagd met 100% gedurende de maanden januari en februari 2014 op de grond dat zij op 5 en 9 december wederom niet op de afgesproken tijden bij [naam bedrijf] is verschenen.
1.3.
Op 13 februari 2014 hebben appellante, haar gemachtigde en medewerkers van het college in het kader van mediation met elkaar gesproken. Bij dit gesprek zijn afspraken gemaakt die in een vaststellingsovereenkomst zijn neergelegd die mede door appellante is ondertekend. Het college en appellante hebben afgesproken dat appellante vanaf 17 februari 2014 voor de duur van acht weken 24 uur per week werkzaamheden zal verrichten bij [naam bedrijf]. De werkdagen zijn in overleg met appellante vastgesteld op maandag tot en met donderdag van 8.00 tot 14.00 uur. Tevens is afgesproken dat appellante vier keer per week zal solliciteren en deze sollicitaties ter controle per mail of per post zal verzenden naar haar klantmanager. Verder is afgesproken dat indien appellante zich houdt aan de gemaakte afspraken, de opgelegde maatregel van 18 december 2013 wordt gewijzigd in 100% gedurende één maand.
1.4.
Bij besluit van 25 februari 2014, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 15 oktober 2014 (bestreden besluit 1), heeft het college afgezien van de verlaging van de op 18 december 2013 opgelegde maatregel. Aan bestreden besluit 1 heeft het college ten grondslag gelegd dat appellante per mail eenzijdig heeft bericht dat zij in de eerste week gedurende acht uur zal werken, maar zich niet zal houden aan de afgesproken werktijden. Hoewel appellante daarmee aan het afgesproken aantal uren voldoet, heeft zij niet op de afgesproken tijdstippen gewerkt. Ook heeft zij gedurende de week van 17 tot en met 23 februari 2014 geen sollicitaties verzonden, dan wel heeft zij niet aangetoond dat zij die heeft verzonden. Aan de stelling dat in die week geen vacatures te vinden waren die op haar van toepassing zouden kunnen zijn, gaat het college voorbij. Gelet op de reikwijdte van het begrip algemeen geaccepteerde arbeid is appellante gehouden breed te solliciteren.
1.5.
Bij besluit van 18 maart 2014 heeft het college de bijstand van appellante verlaagd met 40% gedurende de maand april 2014. Bij besluit van 20 oktober 2014 (bestreden besluit 2), heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 18 maart 2014 gegrond verklaard en de verlaging van de bijstand over de maand april 2014 teruggebracht tot 20%. Bestreden
besluit 2 berust op de grond dat appellante zich wederom niet aan de afspraken met betrekking tot het verzenden van sollicitaties heeft gehouden. In de week vanaf 24 februari 2014 heeft appellante drie sollicitaties overgelegd. In de week vanaf 3 maart 2014 heeft zij geen sollicitaties overgelegd. Het college is na bezwaar van een lager percentage uitgegaan op de grond dat niet kan worden uitgegaan van recidive. In het besluit van 25 februari 2014 is immers feitelijk geen maatregel opgelegd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepen tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de WWB bepaalt dat de belanghebbende verplicht is gebruik te maken van een door het college aangeboden voorziening, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling, alsmede mee te werken aan een onderzoek naar zijn mogelijkheden tot arbeidsinschakeling.
4.2.
Artikel 18, tweede lid, van de WWB bepaalt, voor zover hier van belang, dat indien de belanghebbende naar het oordeel van het college de uit de WWB voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende nakomt, het college de bijstand verlaagt overeenkomstig de verordening, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel b, van de WWB.
De Handhaving- en Afstemmingverordening WWB/Bbz/IOAW/IOAZ 2013 gemeente Goes is de in artikel 18, tweede lid, bedoelde verordening (Afstemmingsverordening).
Bestreden besluit 1
4.3.
Niet in geding is dat partijen zijn gebonden aan de in 1.3 vermelde vaststellingsovereenkomst. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat appellante zich niet aan de in die vaststellingsovereenkomst vermelde afspraken heeft gehouden. Het college heeft verklaard in de week van 17 tot en met 23 februari 2014 geen sollicitaties van appellante te hebben ontvangen. Appellante heeft in beroep en in hoger beroep aangevoerd dat zij in die week wel heeft gesolliciteerd en deze sollicitaties ook aan het college heeft gezonden. Appellante heeft deze stelling echter niet met verifieerbare stukken aannemelijk gemaakt. De gestelde omstandigheid dat appellante per mail heeft gesolliciteerd en dat deze sollicitaties in verband met een opschoontermijn van drie maanden niet meer in haar mailbox zitten, komt voor risico van appellante. Appellante had deze sollicitaties in de bezwaarfase nog kunnen overleggen, omdat toen de door haar bedoelde opschoontermijn nog niet was verstreken. Daarbij komt dat de stelling van appellante in beroep en hoger beroep dat zij wel heeft gesolliciteerd niet strookt met haar betoog in bezwaar dat er in de week van
17 tot 23 februari 2014 geen geschikte vacatures waren. Verder heeft appellante zonder enig overleg op andere tijden dan overeengekomen deelgenomen aan het re-integratietraject. De enkele stelling dat zij bij het aan de vaststellingsovereenkomst voorafgegane overleg niet heeft gedacht aan andere afspraken doet hieraan niet af.
4.4.
Nu appellante zich niet aan de in de vaststellingsovereenkomst vermelde afspraken heeft gehouden, was het college niet gehouden conform de vaststellingsovereenkomst de bij besluit van 18 december 2013 opgelegde maatregel te verlagen. In dit verband is geen ruimte voor een beoordeling van de ter zitting door appellante aangevoerde beroepsgrond dat een maatregel van twee maanden niet proportioneel is, nu de maatregel van 18 december 2013 hier niet ter beoordeling voorligt.
Bestreden besluit 1I
4.5.
Niet in geschil is dat appellante in de week vanaf 24 februari 2014 en in de week vanaf
3 maart 2014 zonder gegronde reden niet of te weinig heeft gesolliciteerd waardoor appellante niet heeft voldaan aan de ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de WWB op haar rustende arbeidsverplichtingen. Appellante heeft niet gesteld dat elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt. De commissie was dan ook gehouden met toepassing van
artikel 18, tweede lid, van de WWB de bijstand te verlagen. Deze verlaging is in overeenstemming met de Afstemmingsverordening. Appellante heeft aangevoerd dat de verlaging van de bijstand gedurende één maand met 20% als onevenredig moet worden aangemerkt en dat had kunnen worden volstaan met een waarschuwing. Deze beroepsgrond treft geen doel. Door het niet of te weinig solliciteren heeft appellante de mogelijke uitstroom naar betaalde arbeid belemmerd. Het college hoefde geen aanleiding te zien om te volstaan met een waarschuwing nu appellante, zoals onder 4.3 is vermeld, al eerder niet het afgesproken aantal sollicitaties had verricht.
4.6.
Uit 4.3 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet daarom worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.T.H. Zimmerman, in tegenwoordigheid van L.V. van Donk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 november 2016.
(getekend) J.T.H. Zimmerman
(getekend) L.V. van Donk

HD