ECLI:NL:CRVB:2016:4528
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J.T.H. Zimmerman
- Rechtspraak.nl
Intrekken en terugvorderen van bijstandsuitkering wegens verzwegen bankrekening en transacties
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg, waarbij de bijstandsverlening aan appellanten is ingetrokken en teruggevorderd. Appellanten ontvingen vanaf 6 juli 1999 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). In april 2011 ontving het college een melding van het Inlichtingenbureau over een bankrekening van appellant die niet bekend was bij het college. Hierop volgde een onderzoek naar de rechtmatigheid van de bijstandsverlening. Het college ontdekte dat appellant een groot aantal transacties had uitgevoerd en dat er aanzienlijke bedragen op de bankrekening waren gestort, zonder dit te melden aan het college. Het college besloot de bijstand over een bepaalde periode in te trekken en de gemaakte kosten terug te vorderen, wat leidde tot de bestreden uitspraak.
De rechtbank verklaarde het beroep van appellanten tegen het bestreden besluit gegrond, maar appellanten gingen in hoger beroep. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat appellanten de inlichtingenverplichting hadden geschonden door de bankrekening en de daarop gedane transacties niet te melden. De Raad oordeelde dat het college niet had verzaakt in zijn recht om terug te vorderen, ondanks het tijdsverloop tussen de melding en de afronding van het onderzoek. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de door appellanten ingebrachte bewijsstukken onvoldoende waren om hun recht op bijstand vast te stellen. De uitspraak werd gedaan door J.T.H. Zimmerman, in tegenwoordigheid van griffier L.V. van Donk.