ECLI:NL:CRVB:2016:453

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 februari 2016
Publicatiedatum
9 februari 2016
Zaaknummer
15/600 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • O.L.W.H.I. Korte
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om toestemming voor aanvullende lasopleiding in het kader van de Wet werk en bijstand

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 februari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De appellant, die bijstand ontvangt op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), had verzocht om toestemming om een aanvullende lasopleiding te volgen. Het college van burgemeester en wethouders van Groningen had dit verzoek afgewezen, omdat zij van mening waren dat de opleiding niet noodzakelijk was voor de arbeidsinschakeling van de appellant. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.

De Raad heeft vastgesteld dat de appellant in het verleden al twee lasopleidingen had gevolgd, waarvoor het college een bijdrage had geleverd. Ondanks deze opleidingen en enige praktijkervaring, had de appellant geen duurzame werkgelegenheid kunnen vinden. De Raad oordeelde dat het college in redelijkheid kon concluderen dat de gevraagde aanvullende opleiding niet noodzakelijk was voor de appellant om aan werk te komen. De Raad benadrukte dat de appellant ook andere werkzaamheden had verricht via uitzendbureaus, wat aantoont dat hij niet alleen afhankelijk was van de lasopleiding.

De Raad bevestigde de beslissing van het college en de eerdere uitspraak van de rechtbank, en oordeelde dat de afwijzing van de aanvraag om de aanvullende lasopleiding terecht was. De Raad concludeerde dat de gevraagde voorziening niet de kortste weg naar werk was en dat de appellant niet had aangetoond dat de opleiding hem meer kansen zou bieden op de arbeidsmarkt. De uitspraak werd gedaan door O.L.W.H.I. Korte, met M.S. Spek als griffier.

Uitspraak

15/600 WWB
Datum uitspraak: 2 februari 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 19 december 2014, 14/2462 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [appellant] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Groningen (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R. van Asperen hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 december 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van Asperen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R. Mulder.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontvangt bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB).
1.2.
Appellant heeft in 2011 in het kader van een re-integratietraject bij Metaalproject van Werkpro in Delfzijl de opleidingen MAG lasdiploma niveau 1 en niveau 2 met goed gevolg voltooid. Het college heeft in die opleidingen een bedrag van € 3.000,- bijgedragen. Daarna heeft appellant enige praktijkervaring opgedaan tijdens een werktraject, dat vroegtijdig is beëindigd. Een andere voorziening, het werkgeversteam, is niet van de grond gekomen. Appellant heeft nog enige tijd op eigen kracht werk gevonden via een uitzendbureau.
1.3.
Op 7 februari 2013 heeft appellant verzocht om toestemming voor het volgen van een aanvullende lasopleiding.
1.4.
Bij besluit van 25 februari 2013, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 8 mei 2014 (bestreden besluit), heeft het college het verzoek van appellant afgewezen op de grond dat de opleiding niet noodzakelijk wordt geacht voor de inschakeling van appellant op de arbeidsmarkt.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellant heeft aangevoerd dat de opleiding in zijn geval noodzakelijk is om werk te kunnen krijgen. Hij heeft diverse werkzaamheden via uitzendbureaus verricht, maar dit heeft er niet toe geleid dat hij niet langer is aangewezen op bijstand.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 10, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB, voor zover hier van belang, maken personen die algemene bijstand ontvangen, overeenkomstig de verordening, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, van de WWB, aanspraak op ondersteuning bij arbeidsinschakeling en op de naar het oordeel van het college noodzakelijk geachte voorziening gericht op arbeidsinschakeling.
4.2.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de Re-integratieverordening WWB van de gemeente Groningen heeft een persoon die algemene bijstand ontvangt aanspraak op ondersteuning bij arbeidsinschakeling en op de naar het oordeel van het college noodzakelijk geachte voorziening gericht op arbeidsinschakeling. Op grond van het tweede lid van dat artikel betrekt het college bij zijn oordeel over de noodzaak om een voorziening aan te bieden de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling van de belanghebbende.
4.3.1.
Het college heeft in redelijkheid tot het oordeel kunnen komen dat de gevraagde voorziening voor appellant niet noodzakelijk is om aan werk te komen. In dit verband is van belang dat het college appellant, op zijn verzoek, in de gelegenheid heeft gesteld om twee lasopleidingen te volgen, waarvan de (reis)kosten door het college zijn vergoed. Daarnaast heeft het college appellant twee vervolgtrajecten aangeboden maar heeft het gebrek aan werkervaring als lasser niet tot het door appellant gewenste resultaat geleid. Niet gebleken is dat de door appellant gewenste aanvullende lasopleiding hem meer kansen zal bieden op de arbeidsmarkt om een baan als lasser te verkrijgen. De noodzakelijke werkervaring neemt hierdoor niet toe.
4.3.2.
Daarnaast kan van degenen die aanspraak maken op bijstand, gelet op artikel 9,
eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB, worden gevergd dat zij, met inachtneming van hun krachten en bekwaamheden, niet alleen passende maar ook algemeen geaccepteerde arbeid proberen te verkrijgen, om zo in hun levensonderhoud te voorzien. Door appellant is ter zitting erkend dat hij regelmatig werkzaamheden via een uitzendbureau heeft verricht in andere functies dan lasser. Het college heeft dan ook in redelijkheid tot het oordeel kunnen komen dat de door appellant gewenste aanvullende opleiding niet de kortste weg is naar het vinden van passende arbeid. Dat deze werkzaamheden er tot nu toe niet toe hebben geleid dat appellant duurzaam in het geheel niet op bijstand is aangewezen, doet hieraan, juist gelet op het aanvullend karakter van de bijstand, niet af.
4.4.
Gelet op hetgeen onder 4.2 tot en met 4.3 is overwogen heeft het college de aanvraag om de aanvullende lasopleiding terecht afgewezen op de grond dat dit naar zijn oordeel geen noodzakelijke voorziening gericht op arbeidsinschakeling is. Dit betekent dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door O.L.W.H.I. Korte, in tegenwoordigheid van M.S. Spek als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 februari 2016.
(getekend) O.L.W.H.I. Korte
(getekend) M.S. Spek

HD