ECLI:NL:CRVB:2016:4630
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering wegens niet-gemelde autobezittransacties
Op 6 december 2016 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De zaak betreft de intrekking en terugvordering van bijstandsuitkeringen aan appellant, die sinds 16 mei 2012 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven heeft na een interne melding een onderzoek ingesteld naar het autobezit van appellant, wat leidde tot de conclusie dat appellant geen melding had gemaakt van de aan- en verkoop van tien motorvoertuigen. Hierdoor kon het college het recht op bijstand niet vaststellen voor de maanden waarin deze transacties plaatsvonden.
In bezwaar heeft appellant een handgeschreven overzicht van kentekens overgelegd, maar het college oordeelde dat de ingeleverde aankoopbewijzen niet voldoende waren om het recht op bijstand vast te stellen. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellant zijn gronden tegen deze uitspraak uiteengezet, maar de Raad oordeelde dat het college terecht had gehandeld. De Raad benadrukte dat het niet uitmaakt dat het om oude auto’s ging; de transacties hadden invloed op de bijstandsverlening.
De Raad concludeerde dat het college op grond van artikel 58, eerste lid, van de WWB verplicht was om de kosten van bijstand terug te vorderen. Appellant's argument dat hij niet in staat was het teruggevorderde bedrag te betalen, werd niet als een dringende reden beschouwd om van terugvordering af te zien. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en wees de verzoeken van appellant af.