ECLI:NL:CRVB:2016:4633
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- A. Stehouwer
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens handel in qat
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellant, die sinds 22 november 2002 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De aanleiding voor de intrekking was een anonieme tip op 29 mei 2013, waarin werd gemeld dat appellant qat zou verkopen vanuit zijn woning. De gemeente Groningen heeft daarop een onderzoek ingesteld, waarbij onder andere camera-observaties zijn verricht en getuigen zijn gehoord. De bevindingen leidden tot de conclusie dat appellant in de periode van 1 januari 2013 tot en met 22 april 2014 heeft gehandeld in qat, zonder dit te melden aan het college, wat een schending van de inlichtingenverplichting inhoudt.
De rechtbank Noord-Nederland verklaarde het beroep van appellant tegen het besluit van het college ongegrond. In hoger beroep heeft appellant zich tegen deze uitspraak gekeerd, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de onderzoeksbevindingen voldoende grondslag bieden voor de conclusie dat appellant zich schuldig heeft gemaakt aan de handel in qat. De Raad benadrukt dat het aan het bijstandverlenend orgaan is om de nodige kennis over relevante feiten te vergaren en dat appellant had moeten begrijpen dat zijn activiteiten van invloed konden zijn op zijn recht op bijstand.
De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak en wijst erop dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door A. Stehouwer, met J.M.M. van Dalen als griffier, en is openbaar uitgesproken op 6 december 2016.