ECLI:NL:CRVB:2016:4643
Centrale Raad van Beroep
- Eerste en enige aanleg
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag om een AOR uitkering toe te kennen op basis van onvoldoende bewijs van oorlogscalamiteiten
In deze zaak heeft appellante, geboren in 1948 in het voormalig Nederlands-Indië, een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Algemene Oorlogsongevallenregeling (AOR). De aanvraag werd afgewezen door de Pensioen- en Uitkeringsraad op 17 april 2014, omdat er onvoldoende bewijs was dat appellante oorlogscalamiteiten had meegemaakt. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard in het bestreden besluit van 12 mei 2015.
De Centrale Raad van Beroep heeft op 8 december 2016 uitspraak gedaan in deze zaak. Tijdens de zitting op 27 oktober 2016 was appellante aanwezig, bijgestaan door haar advocaat, mr. J.C.M. van Berkel. De verweerder, de Pensioen- en Uitkeringsraad, werd vertegenwoordigd door A.L. van de Wiel. De Raad heeft de beschikbare gegevens beoordeeld en geconcludeerd dat de door appellante genoemde gebeurtenissen, waaronder een overval op haar ouderlijk huis, niet voldoende objectief konden worden bevestigd als oorlogscalamiteiten in de zin van de AOR.
De Raad heeft vastgesteld dat de overval op het ouderlijk huis, hoewel aannemelijk gemaakt door een interview met de vader van appellante, niet kan worden aangemerkt als een omstandigheid die onder de AOR valt. Er zijn geen getuigen meer in leven en de beschikbare gegevens bieden onvoldoende houvast voor de conclusie dat appellante daadwerkelijk oorlogscalamiteiten heeft meegemaakt. De Raad volgt daarmee het standpunt van de verweerder en verklaart het beroep ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.