In deze zaak heeft appellant, geboren in 1936 en erkend als vervolgde onder de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv), verzocht om omzetting van zijn Wuv-aanspraken naar Wubo-aanspraken met een terugwerkende kracht van vijf jaar. De Centrale Raad van Beroep heeft op 8 december 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het besluit van de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank van 24 februari 2015. Appellant had eerder verzocht om omzetting van zijn uitkeringen, maar dit verzoek was afgewezen. De Raad heeft overwogen dat verweerder terecht geen aanleiding heeft gezien om de terugwerkende kracht toe te passen, omdat appellant niet de benodigde inkomensgegevens uit 1972 heeft overgelegd die aantonen dat er sprake was van blijvende inkomstenderving. De Raad heeft vastgesteld dat de werkbeëindigingen van appellant in 1992 en 1998 niet in verband stonden met zijn oorlogsinvaliditeit, maar eerder met economische omstandigheden. De ingangsdatum van de toekenningen is vastgesteld op 1 april 2013, de eerste dag van de maand waarin het verzoek om omzetting is ingediend. De Raad heeft geconcludeerd dat het bestreden besluit in rechte stand kan houden en heeft het beroep ongegrond verklaard.