ECLI:NL:CRVB:2016:4687

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 december 2016
Publicatiedatum
8 december 2016
Zaaknummer
15/1678 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omzetting van Wuv-aanspraken naar Wubo-aanspraken en terugwerkende kracht

In deze zaak heeft appellant, geboren in 1936 en erkend als vervolgde onder de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv), verzocht om omzetting van zijn Wuv-aanspraken naar Wubo-aanspraken met een terugwerkende kracht van vijf jaar. De Centrale Raad van Beroep heeft op 8 december 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het besluit van de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank van 24 februari 2015. Appellant had eerder verzocht om omzetting van zijn uitkeringen, maar dit verzoek was afgewezen. De Raad heeft overwogen dat verweerder terecht geen aanleiding heeft gezien om de terugwerkende kracht toe te passen, omdat appellant niet de benodigde inkomensgegevens uit 1972 heeft overgelegd die aantonen dat er sprake was van blijvende inkomstenderving. De Raad heeft vastgesteld dat de werkbeëindigingen van appellant in 1992 en 1998 niet in verband stonden met zijn oorlogsinvaliditeit, maar eerder met economische omstandigheden. De ingangsdatum van de toekenningen is vastgesteld op 1 april 2013, de eerste dag van de maand waarin het verzoek om omzetting is ingediend. De Raad heeft geconcludeerd dat het bestreden besluit in rechte stand kan houden en heeft het beroep ongegrond verklaard.

Uitspraak

15/1678 WUBO
Datum uitspraak: 8 december 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (verweerder)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.C.M. van Berkel, advocaat, beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 24 februari 2015, kenmerk BZ01773283 (bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 oktober 2016. Daar is appellant verschenen, bijgestaan door mr. Van Berkel. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren in 1936, is erkend als vervolgde in de zin van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv). Met ingang van 1 november 1975 is aan hem een periodieke uitkering toegekend aangezien zijn werkbeëindiging in 1972 in verband stond met de causale psychische klachten. In de loop van de tijd zijn aan hem verschillende voorzieningen op grond van de Wuv toegekend.
1.2.
In april 2013 heeft appellant verzocht om omzetting van de Wuv-aanspraken in aanspraken op grond van de Wubo
.Dat verzoek is afgewezen bij besluit van 26 juni 2014
.Het hiertegen gemaakte bezwaar is bij het bestreden besluit deels gegrond verklaard. Met ingang van 1 april 2013 zijn de toeslag als bedoeld in artikel 19 van de Wubo, een
garantie-uitkering en verschillende voorzieningen aan appellant toegekend. De tevens gevraagde periodieke uitkering is niet aan appellant toegekend. Overwogen is dat appellant geen inkomensgegevens uit 1972 heeft overgelegd waaruit blijkt dat er sprake is van blijvende inkomstenderving in of na 1972. Verweerder heeft verder overwogen dat de gestelde werkbeëindigingen van appellant in 1992 en in 1998 geen verband houden met zijn oorlogsinvaliditeit.
2. In beroep heeft appellant zich gekeerd tegen de ingangsdatum van de toekenningen en de weigering hem in aanmerking te brengen voor een periodieke uitkering
3. De Raad komt tot volgende beoordeling.
periodieke uitkering
3.1.
Voor de toepassing van artikel 7 van de Wubo is vereist dat er een vermindering van inkomsten aanwijsbaar is die haar oorzaak vindt in de invaliditeit. Evenals in het kader van de Wuv gaat verweerder ervan uit dat de werkbeëindiging in 1972 als directeur van [bedrijf] in verband staat met de psychische klachten van appellant. Om in aanmerking te komen voor een periodieke uitkering op grond van de Wubo dient er sprake te zijn van een zogenoemde inkomensknik.
3.2.
Appellant heeft verklaard alleen nog over inkomensgegevens te beschikken van na 2000. Het ontbreken van de benodigde financiële gegevens brengt mee dat door verweerder niet kan worden vastgesteld of in 1972 sprake is geweest van een inkomensknik.
3.3.
Het betoog van appellant dat hij in 1992 en 1998 zijn werkzaamheden heeft moeten beëindigen vanwege zijn oorlogsinvaliditeit kan niet worden onderschreven. Uit met name het advies van de geneeskundig adviseur G.L.G. Kho, arts, komt naar voren dat appellant, volgens zijn eigen verklaring, in 1992 zijn werkzaamheden als verkoper van luxe lederwaren heeft beëindigd vanwege de economische malaise door de Golfcrisis en dat hij in 1998 is gestopt met de verkoop van schaakcomputers omdat de markt verzadigd was.
3.4.
Dit brengt mee dat verweerder op goede gronden heeft geweigerd appellant in aanmerking te brengen voor een periodieke uitkering.
Ingangsdatum toekenningen
3.5.
Bij het verzoek om omzetting van Wuv-aanspraken naar Wubo-aanspraken heeft appellant verzocht om een terugwerkende kracht van vijf jaar toe te passen. Verweerder heeft hiertoe geen aanleiding gezien.
3.6.
Verweerder heeft de hoofdregel van artikel 40, eerste lid, van de Wubo toegepast en de ingangsdatum van de toekenningen gesteld op 1 april 2013. Dat is de eerste dag van de maand waarin het verzoek om omzetting is ingediend. Van de hem in het tweede lid van artikel 40 van de Wubo gegeven bevoegdheid om hiervan af te wijken en bij het omzetten van Wuv naar Wubo een terugwerkende kracht te verlenen van maximaal vijf jaar maakt verweerder gebruik als:
- hierom is verzocht, en
- er sprake is van een Wuv-uitkering die vanaf 2001 lager is dan de maximale
artikel 19-toeslag op grond van de Wubo, en
- duidelijk is dat er na 2001 door de betrokkene een vervolgaanvraag in het kader van de Wuv is gedaan waarbij de uitvoeringsorganisatie niet heeft gewezen op de mogelijkheid een aanvraag op grond van de Wubo te doen.
3.7.
In dit geval wordt al niet voldaan aan de tweede voorwaarde; de Wuv-uitkering die vanaf 2001 lager is dan de toeslag als bedoeld in artikel 19 van de Wubo. Nadat appellant in bezwaar heeft verzocht in aanmerking te komen voor de garantie-uitkering en dit ook aan hem kon worden toegekend, is pas de situatie ontstaan dat de Wubo voor appellant financieel gunstiger is geworden. Verweerder heeft dus terecht de hoofdregel van artikel 40 van de Wubo toegepast en de ingangsdatum van de toekenningen geplaatst op de eerste dag van de maand waarin het verzoek om omzetting is ingediend.
3.8.
Het, zoals namens appellant is gesteld, laten uitvoeren van een ambtshalve beoordeling van alle aanvragen om te bezien of de betrokkene aanspraak kan maken op een
garantie-uitkering kan in redelijkheid niet van verweerder worden verlangd.
3.9.
Het voorgaande betekent dat het bestreden besluit in rechte stand kan houden. Het beroep moet ongegrond worden verklaard.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend, in tegenwoordigheid van A. Mansourova als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 december 2016.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) A. Mansourova

HD