ECLI:NL:CRVB:2016:4704
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing bijzondere bijstand voor huurschuld en de beoordeling van dringende redenen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 december 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. De appellant, die in 2010 uit zijn woning was gezet vanwege huurachterstand, verzocht om bijzondere bijstand ter aflossing van zijn huurschuld van € 5.623,73. Het college van burgemeester en wethouders had deze aanvraag afgewezen, omdat volgens de Wet werk en bijstand (WWB) geen bijzondere bijstand kan worden verleend voor het aflossen van schulden, en er geen zeer dringende redenen waren om hiervan af te wijken. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.
In hoger beroep voerde de appellant aan dat er wel degelijk sprake was van zeer dringende redenen, omdat hij en zijn gezin zonder vaste woonplaats waren en de dreiging van uithuiszetting leidde tot ernstige stress. De Raad oordeelde echter dat de appellant niet had aangetoond dat er nog steeds een dreigende uithuiszetting was, aangezien zijn woning al in 2010 was ontruimd. Bovendien had hij niet onderbouwd dat de stress als gevolg van de situatie leidde tot ernstige calamiteiten in het gezinsleven.
De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het college terecht geen bijzondere bijstand had verleend. De beslissing van de Centrale Raad van Beroep houdt in dat de appellant geen recht heeft op de gevraagde bijstand en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.