ECLI:NL:CRVB:2016:4704

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 december 2016
Publicatiedatum
8 december 2016
Zaaknummer
15/8540 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijzondere bijstand voor huurschuld en de beoordeling van dringende redenen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 december 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. De appellant, die in 2010 uit zijn woning was gezet vanwege huurachterstand, verzocht om bijzondere bijstand ter aflossing van zijn huurschuld van € 5.623,73. Het college van burgemeester en wethouders had deze aanvraag afgewezen, omdat volgens de Wet werk en bijstand (WWB) geen bijzondere bijstand kan worden verleend voor het aflossen van schulden, en er geen zeer dringende redenen waren om hiervan af te wijken. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.

In hoger beroep voerde de appellant aan dat er wel degelijk sprake was van zeer dringende redenen, omdat hij en zijn gezin zonder vaste woonplaats waren en de dreiging van uithuiszetting leidde tot ernstige stress. De Raad oordeelde echter dat de appellant niet had aangetoond dat er nog steeds een dreigende uithuiszetting was, aangezien zijn woning al in 2010 was ontruimd. Bovendien had hij niet onderbouwd dat de stress als gevolg van de situatie leidde tot ernstige calamiteiten in het gezinsleven.

De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het college terecht geen bijzondere bijstand had verleend. De beslissing van de Centrale Raad van Beroep houdt in dat de appellant geen recht heeft op de gevraagde bijstand en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

15/8540 WWB
Datum uitspraak: 6 december 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 8 december 2015, 15/764 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van [woonplaats] (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. T.P. Boer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 oktober 2016. Appellant is, met bericht, niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.A. de Ronde.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant en zijn gezin zijn in 2010 in verband met een huurachterstand uit hun woning gezet en hebben sindsdien geen vaste verblijfplaats. Op 14 juli 2014 heeft appellant een urgentieverklaring gekregen voor een huurwoning die geldig was van 15 juli 2014 tot en met 15 november 2014. De woningcorporaties hebben echter geweigerd appellant een woning toe te wijzen, omdat hij een huurschuld had. Om die reden heeft appellant op 20 oktober 2014 bijzondere bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) aangevraagd ter aflossing van de op dat moment nog openstaande huurschuld van € 5.623,73.
1.2.
Bij besluit van 6 november 2014, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 30 januari 2015 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag om bijzondere bijstand afgewezen. Aan de besluitvorming heeft het college ten grondslag gelegd dat, gelet op artikel 13, eerste lid, aanhef en onder g, en artikel 49, aanhef en onder b, van de WWB, voor het aflossen van schulden geen bijzondere bijstand kan worden verleend en dat van zeer dringende redenen om daarvan af te wijken niet is gebleken.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Daartoe heeft hij, samengevat, het volgende aangevoerd. Er is sprake van zeer dringende redenen die nopen tot het verlenen van bijzondere bijstand omdat appellant, zo lang hij zijn huurschuld niet heeft afgelost, niet in aanmerking komt voor een woning en hij en zijn gezin noodgedwongen een zwervend bestaan leiden. De dreiging om op straat te worden gezet leidt tot stress die zijn tol van het gezin eist. Daardoor is sprake van een ernstige calamiteit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het geschil tussen partijen is beperkt tot de vraag of sprake is van zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 49, aanhef en onder b, van de WWB.
4.2.
Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 14 augustus 2012, ECLI:CRVB:NL:2012:BX4569) doen zeer dringende redenen als hiervoor bedoeld zich voor indien sprake is van een situatie waarin de behoeftige omstandigheden waarin de betrokkene verkeert op geen andere wijze zijn te verhelpen en bijstandsverlening dus onvermijdelijk is.
4.3.
In de richtlijn ‘schulden’ van de gemeente [woonplaats] zijn de situaties omschreven en de voorwaarden neergelegd om bij wijze van uitzondering bijstand te verlenen voor het oplossen van schulden. Het gaat dan bijvoorbeeld om de situatie waarin op korte termijn uithuiszetting plaatsvindt als de huurachterstand niet wordt betaald of dat er sprake is van ernstige calamiteiten in het gezinsleven als gevolg van de schuldsituatie, bijvoorbeeld echtscheiding of uithuisplaatsing van kinderen.
4.4.
Niet in geschil is dat de woning van appellant reeds in 2010 wegens de huurschuld is ontruimd, zodat ten tijde van het bestreden besluit geen sprake meer was van een dreigende uithuiszetting. Appellant heeft zijn stelling dat nog steeds sprake was van een situatie waarin hij en zijn gezin op straat dreigden te worden gezet, niet met concrete gegevens onderbouwd. Appellant heeft evenmin onderbouwd dat stress als gevolg van de gestelde dreiging tot ernstige calamiteiten in het gezinsleven heeft geleid.
4.5.
Gelet op 4.2 tot en met 4.4 heeft het college zich terecht niet bevoegd geacht om de gevraagde bijzondere bijstand voor de huurschuld aan appellant te verlenen.
4.6.
Uit 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.H. Bel als voorzitter en G.M.G. Hink en R.C. Stam als leden, in tegenwoordigheid van M.S. Boomhouwer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 december 2016.
(getekend) W.H. Bel
De griffier is verhinderd te ondertekenen.

HD