ECLI:NL:CRVB:2016:4717

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 december 2016
Publicatiedatum
9 december 2016
Zaaknummer
15/8215 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening AOW-toeslag en duurzaam gescheiden leven

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 december 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De appellant ontving sinds 19 februari 2013 een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) voor gehuwden, inclusief een (gedeeltelijke) toeslag. De Sociale verzekeringsbank (Svb) heeft echter het recht op deze toeslag herzien, omdat de echtgenote van de appellant een pensioen ontving dat de hoogte van de toeslag beïnvloedde. De Svb vorderde bovendien een bedrag van € 6.375,56 terug van de appellant wegens te veel betaalde toeslag.

De appellant heeft in bezwaar aangevoerd dat hij duurzaam gescheiden leefde van zijn echtgenote, maar de Svb heeft dit bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank heeft in de eerdere uitspraak geoordeeld dat er geen sprake was van duurzaam gescheiden leven, omdat de appellant in zijn AOW-aanvraag had aangegeven gehuwd te zijn en samen te leven met zijn echtgenote. De verklaring van de echtgenote over een buitenechtelijke relatie in 2012 ondersteunt niet het standpunt van de appellant.

In hoger beroep heeft de appellant opnieuw gesteld dat hij duurzaam gescheiden leefde, maar de Raad heeft geoordeeld dat er geen nieuwe informatie is gepresenteerd die tot een ander oordeel kan leiden. De Raad heeft de definitie van duurzaam gescheiden leven uit de AOW-wetgeving bevestigd en geconcludeerd dat de omstandigheden niet wijzen op een duurzame scheiding. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

15/8215 AOW
Datum uitspraak: 9 december 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
11 november 2015, 15/1017 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 oktober 2016. Appellant is verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Marijnissen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant ontving, na een daartoe strekkende aanvraag van 3 november 2012, met ingang van 19 februari 2013 een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) voor een gehuwde alsmede een (gedeeltelijke) toeslag. Op het inlichtingenformulier van
19 juni 2014 heeft appellant ingevuld dat zijn echtgenote een pensioen uit FPU van het Algemeen burgerlijk pensioenfonds ontvangt. Navraag door de Svb heeft uitgewezen dat de echtgenote reeds vanaf 1 januari 2013 dit pensioen ontvangt.
1.2.
Bij besluit van 26 juni 2014 heeft de Svb het recht van appellant op een toeslag over de periode van februari 2013 tot en met juni 2014 herzien. Gelet op de hoogte van het pensioen van zijn echtgenote bestaat er over deze periode geen recht op een toeslag. Bij besluit van diezelfde datum heeft de Svb het over de periode van februari 2013 tot en met juni 2014 te veel betaalde toeslag ten bedrage van € 6.375,56 van appellant teruggevorderd.
1.3.
In bezwaar tegen de besluiten van 26 juni 2014 heeft appellant onder meer aangevoerd dat hij duurzaam gescheiden leefde van zijn echtgenote.
1.4.
Bij beslissing op bezwaar van 5 maart 2015 (bestreden besluit) is het bezwaar tegen de besluiten van 26 juni 2014 ongegrond verklaard. Daarbij is overwogen dat geen sprake is van duurzaam gescheiden leven tussen appellant en zijn echtgenote.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe is onder meer overwogen dat niet ondubbelzinnig uit de feiten en omstandigheden blijkt dat er sprake is van duurzaam gescheiden leven. Daarbij is in aanmerking genomen dat appellant in zijn AOW-aanvraag te kennen heeft gegeven gehuwd te zijn en met zijn echtgenote samen te leven. Verder blijkt uit de door appellants echtgenote overgelegde verklaring dat zij weliswaar gedurende 2012 een buitenechtelijke relatie had, maar dat die relatie begin 2013 is geëindigd. Die verklaring onderschrijft dus niet dat sprake was van duurzaam gescheiden leven in de periode in geding.
3. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij duurzaam gescheiden leefde van zijn echtgenote. Zij leefde in het huurdersdeel van de woning en communiceerden niet met elkaar.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is uitsluitend in geschil of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat appellant in de periode van februari 2013 tot en met juni 2014 niet duurzaam gescheiden leefde van zijn echtgenote.
4.2.
Op grond van artikel 1, derde lid, aanhef en onder b, van de AOW, wordt als ongehuwd mede aangemerkt degene die duurzaam gescheiden leeft van degene met wie hij gehuwd is. Van duurzaam gescheiden levende echtgenoten is eerst sprake indien het een door beide betrokkenen of één van hen, gewilde verbreking van de echtelijke samenleving betreft, waardoor ieder afzonderlijk zijn eigen leven leidt als ware hij niet met de ander is gehuwd en deze toestand door ten minste één van hen als bestendig is bedoeld.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank dat geen sprake is van duurzaam gescheiden leven tussen appellant en zijn echtgenote wordt onderschreven. In dit verband wordt van belang geacht dat appellant in hoger beroep geen nieuwe informatie over zijn relatie met zijn echtgenote heeft ingebracht die tot een ander oordeel kan leiden. Het standpunt dat de echtgenote in het huurdersdeel van de woning leefde, leidt op zichzelf bezien nog niet tot het oordeel dat sprake was van duurzaam gescheiden leven.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak bevestigd moeten worden.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door P. Vrolijk, in tegenwoordigheid van L.H.J. van Haarlem als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 december 2016.
(getekend) P. Vrolijk
(getekend) L.H.J. van Haarlem

IJ