In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraken van de rechtbank Oost-Brabant met betrekking tot de kwijtschelding van een openstaande vordering door de Sociale verzekeringsbank (Svb). De Centrale Raad van Beroep heeft op 9 december 2016 uitspraak gedaan. De Svb had eerder besloten om een nabestaandenuitkering en een ouderdomspensioen van appellante te herzien, wat leidde tot een terugvordering van een te veel ontvangen bedrag van € 53.598,93. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen de besluiten van de Svb, maar haar verzoek om kwijtschelding van de vordering werd afgewezen omdat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden waren die aanleiding gaven om de eerdere besluiten te herzien. De rechtbank heeft in haar uitspraken geoordeeld dat appellante in mei 2012 voldeed aan de voorwaarden voor kwijtschelding, maar dat de terugvordering rechtmatig was. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat er te hoge verrekeningen hebben plaatsgevonden en dat zij nieuwe feiten heeft aangedragen, waaronder haar ernstige ziekte. De Raad heeft geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die aanleiding geven tot een andere beslissing. De eerdere besluiten van de Svb blijven daarom in stand.