Uitspraak
7 januari 2016, 15/1255 (aangevallen uitspraak)
mr. M. Sturmans.
OVERWEGINGEN
26 februari 2015 aan te geven of er nog een hoorzitting noodzakelijk is. Nu niet is gebleken dat de gemachtigde van appellante op deze brief heeft gereageerd moet worden aangenomen dat appellante geen gebruik meer wilde maken van haar recht te worden gehoord. De rechtbank stelt vervolgens vast dat de verzekeringsgeneeskundige advisering in overeenstemming is met de eisen van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten en de overigens daaraan te stellen zorgvuldigheidseisen. De heroverweging door de verzekeringsarts bezwaar en beroep op basis van dossierstudie acht de rechtbank niet onzorgvuldig. Naar aanleiding van de door appellante in beroep overgelegde informatie van haar huisarts, de psychotherapiepraktijk Bieckela en Klinikum heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk en toereikend gemotiveerd dat die informatie geen grond geeft het eerder ingenomen standpunt te wijzigen. De rechtbank is tevens van oordeel dat de wijze waarop de arbeidsdeskundige beoordeling heeft plaatsgevonden en het eindresultaat daarvan in overeenstemming zijn met het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten en de anderszins daaraan te stellen eisen. De Svb heeft terecht appellante niet in aanmerking gebracht voor een nabestaandenuitkering omdat zij niet 45% of meer arbeidsongeschikt is in de zin van de ANW.
26 februari 2015 te laten weten of appellante op basis van deze gegevens een hoorzitting wenst. Op deze brief heeft de gemachtigde niet gereageerd. De Raad is van oordeel dat de handelswijze van de Svb zorgvuldig is te achten. Appellante heeft, nadat de Svb tevergeefs heeft geprobeerd te bellen, niet het initiatief genomen om terug te bellen en heeft ook niet op de brief van 12 februari 2015 gereageerd. Gelet hierop mocht de Svb ervan uit gaan dat appellante geen gebruik meer wilde maken van haar recht te worden gehoord.
16 december 2013 enkel melding gemaakt van bij haar bestaande lichamelijke klachten en over psychische klachten niets vermeld. Pas tijdens de procedure in beroep heeft appellante het bestaan van psychische klachten naar voren gebracht. Anders dan appellante meent moet een verzekeringsarts in zijn algemeenheid in staat worden geacht - om tijdens het eigen onderzoek - ook op het psychische vlak klachten en beperkingen te onderkennen. In dit geval heeft die verzekeringsarts dergelijke klachten en beperkingen ten tijde van haar onderzoek niet gesignaleerd, wat overeenkomt met de informatie van de behandelend sector waaruit blijkt dat appellante zich eerst na de datum in geding onder behandeling heeft gesteld.
31 januari 2014 is voldoende beargumenteerd dat appellante die werkzaamheden - ook met inachtneming van de bij die functies voorkomende signaleringen - kan verrichten.