ECLI:NL:CRVB:2016:4722

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 december 2016
Publicatiedatum
9 december 2016
Zaaknummer
15/3909 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering AOW-pensioen op basis van onvoldoende bewijs van verzekering en verblijf in Nederland

In deze zaak heeft appellant, geboren in 1945, in juli 2013 een aanvraag ingediend voor een ouderdomspensioen op basis van de Algemene Ouderdomswet (AOW) bij de Sociale verzekeringsbank (Svb). Appellant stelde dat hij van 1972 tot 1973 in Nederland had gewerkt, maar de Svb kon geen bewijs vinden van zijn verblijf of werk in Nederland gedurende die periode. De Svb heeft onderzoek gedaan bij de gemeente Woerden, maar appellant bleek daar niet bekend te zijn. Op 16 december 2013 heeft de Svb de aanvraag voor het AOW-pensioen geweigerd, omdat niet was aangetoond dat appellant verzekerd was voor de AOW.

Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing en stelde dat een getuige, dhr. [A.], die met hem had samengewerkt, kon bevestigen dat hij in Nederland had gewerkt. De Svb heeft echter geen bewijs kunnen vinden dat appellant in de jaren 1972 en 1973 in Nederland heeft gewoond of gewerkt. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen de beslissing van de Svb ongegrond verklaard. Appellant heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Tijdens de zitting op 28 oktober 2016 heeft appellant zijn stelling herhaald dat hij in Nederland heeft gewerkt, maar de Raad heeft geconcludeerd dat appellant niet heeft aangetoond dat hij in de relevante periode in Nederland heeft gewoond of gewerkt. De Raad heeft de beslissing van de rechtbank bevestigd en het hoger beroep afgewezen, omdat er onvoldoende bewijs was om de claim van appellant te ondersteunen. De uitspraak is gedaan door L. Koper, in aanwezigheid van griffier J.C. Borman, en is openbaar uitgesproken op 9 december 2016.

Uitspraak

15/3909 AOW
Datum uitspraak: 9 december 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
6 mei 2015, 14/5701 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] , Marokko (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 oktober 2016. Namens appellant is verschenen zijn neef [naam neef] . De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door
K. van Ingen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren in 1945, heeft in juli 2013 een aanvraag om een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) ingediend bij de Svb. Daarbij heeft appellant aangegeven dat hij van 1972 tot 1973 heeft gewerkt bij [naam werkgever] , [adres] te [vestigingsplaats] .
1.2.
Uit onderzoek van de Svb bij de gemeente Woerden is komen vast te staan dat appellant niet bekend is bij die gemeente.
1.3.
Bij besluit van 16 december 2013 heeft de Svb geweigerd aan appellant een ouderdomspensioen ingevolge de AOW toe te kennen, omdat niet is gebleken dat appellant verzekerd is geweest voor die wet.
1.4.
Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Daarbij heeft hij gesteld dat
dhr. [A.], geboren in 1936 en tevens AOW-gerechtigde, met appellant heeft samengewerkt en kan getuigen.
1.5.
De Svb heeft het dossier onderzocht van de door appellant genoemde getuige [naam getuige 1] . Daaruit is gebleken dat aan die persoon een AOW-pensioen is toegekend op grond van werkzaamheden verricht bij een andere werkgever dan de door appellant genoemde werkgever.
1.6.
De Svb heeft verder informatie ingewonnen over de gestelde werkzaamheden van appellant en over zijn gestelde verblijf hier ten lande bij Stichting Bedrijfspensioenfonds voor de Agrarische- en voedselvoorzieningshandel en bij het schakelregister. Appellant was daar echter niet bekend.
1.7.
Navraag door de Svb bij [naam werkgever] te [vestigingsplaats] heeft niets opgeleverd. Verder heeft de Svb telefonisch contact gehad met bedrijf [naam bedrijf A] . [naam bedrijf A] zou mogelijk Coöperatieve Aan- en Verkooporganisatie (CAVO) Rijnstreek-Midland hebben overgenomen, die op zijn beurt de [naam werkgever] te [vestigingsplaats] zou hebben overgenomen. [naam bedrijf A] is echter niet bekend met CAVO Rijnstreek-Midland.
1.8.
Bij beslissing op bezwaar van 23 juli 2014 (bestreden besluit) is het bezwaar tegen het besluit van 16 december 2013 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zijn stelling herhaald dat hij in 1972 en 1973 in [vestigingsplaats] heeft gewerkt. Verder heeft appellant aangevoerd dat hij een bedrijfsongeval heeft gehad en als gevolg daarvan vergoedingen heeft ontvangen van Trias. Appellant heeft verder zijn verzoek herhaald om de onder 1.4 genoemde getuige te horen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellant heeft zijn stelling, dat hij in 1972 en 1973 in Nederland heeft gewoond en gewerkt, niet aangetoond of aannemelijk gemaakt. Daarvoor is van belang dat de Svb heeft geprobeerd informatie te verkrijgen bij de voormalige werkgever van appellant, maar dat deze niet meer is te achterhalen. Appellant is evenmin bekend bij Stichting Bedrijfspensioenfonds voor de Agrarische- en voedselvoorzieningshandel. Ook de gemeente [vestigingsplaats] en het schakelregister hebben het verblijf van appellant hier ten lande niet kunnen bevestigen. Wat het Trias betreft, heeft de Svb in het verweerschrift gemotiveerd uiteengezet waarom navraag bij die instelling over de jaren 1972 en 1973 niet meer mogelijk is.
4.2.
Op grond hiervan is niet komen vast te staan dat appellant van 1972 tot 1973 ingezetene is geweest van Nederland, dan wel toen ter zake van hier ten lande verrichte arbeid in dienstbetrekking onderworpen is geweest aan de loonbelasting. Evenmin is gebleken van andere omstandigheden op grond waarvan appellant toentertijd als verzekerd aangemerkt zou kunnen worden. De Raad heeft ten slotte geen aanleiding gevonden de door appellant genoemde persoon op te roepen om als getuige te worden gehoord, nu bij gebrek aan gegevens die wijzen op werkzaamheden van appellant hier te lande, aan een verklaring van een getuige hieromtrent in het algemeen geen doorslaggevende betekenis kan worden toegekend. Appellant heeft geen gebruik gemaakt van zijn bevoegdheid deze persoon mee te brengen naar de zitting als getuige.
4.3.
Uit wat hiervoor onder 4.1 en 4.2 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak bevestigd dient te worden.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door L. Koper, in tegenwoordigheid van J.C. Borman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 december 2016.
(getekend) L. Koper
(getekend) J.C. Borman
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH Den Haag) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip verzekerde.

SS

DÉCISION

La Centrale Raad van Beroep (Cour d'Appel Centrale),
statue:
confirme la décision attaquée.
Par conséquent, décidée par L. Koper en présence de J.C. Borman en qualité de greffier, ainsi que prononcée en public, le 9 décembre 2016.
Les parties disposent d’un délai de six semaines à compter de la date d’envoi pour introduire un pourvoi en cassation contre cette décision devant la Cour de Cassation des Pays-Bas : Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, NL 2500 EH ’s-Gravenhage) au titre de la violation ou de la mauvaise application des dispositions concernant la notion de
groupe d’assurés.