ECLI:NL:CRVB:2016:4723

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 december 2016
Publicatiedatum
9 december 2016
Zaaknummer
14/2996 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WGA-vervolguitkering en arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg, waarin het beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond werd verklaard. Appellant had recht op een loongerelateerde WGA-uitkering, maar het Uwv stelde dat hij niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en de deskundige, dr. E.M.H. van den Doel, heeft op 12 juni 2016 een rapport uitgebracht waarin hij concludeert dat appellant meer beperkt is dan het Uwv heeft aangenomen. De Raad heeft de bevindingen van de deskundige gevolgd en vastgesteld dat de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige voldoende rekening hebben gehouden met de beperkingen van appellant. De Raad oordeelt dat er geen sprake is van het ontbreken van benutbare mogelijkheden en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. Het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

14/2996 WIA
Datum uitspraak: 9 december 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
15 april 2014, 13/2287 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.R. Meulenberg-ten Hoor, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 oktober 2015. Namens appellant is verschenen mr. Meulenberg-ten Hoor. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M.J.H.H. Fuchs.
Het onderzoek ter zitting is geschorst.
De Raad heeft dr. E.M.H. van den Doel, neuroloog, als deskundige benoemd voor het instellen van een onderzoek. De deskundige heeft op 12 juni 2016 een schriftelijk verslag van zijn onderzoek aan de Raad uitgebracht.
Het Uwv heeft een nadere reactie en stukken ingezonden, waaronder een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 12 augustus 2016 en een rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 12 augustus 2016. De gemachtigde heeft een nadere reactie ingezonden.
Het onderzoek ter zitting is hervat op 28 oktober 2016. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.H.G. Boelen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 31 mei 2011 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant per
10 september 2010 recht op een loongerelateerde WGA-uitkering is ontstaan krachtens de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35-80%. Bij besluit van 17 november 2011 heeft het Uwv de bezwaren van appellant tegen het besluit van 31 mei 2011 ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 21 november 2012 heeft de rechtbank Maastricht het beroep tegen het besluit van
17 november 2011 ongegrond verklaard. Appellant heeft het door hem tegen deze uitspraak bij de Raad ingestelde hoger beroep ingetrokken.
1.2.
Bij besluit van 20 december 2012 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant met ingang van 10 maart 2013 in aanmerking komt voor een WGA-vervolguitkering. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 55 tot 65%.
1.3.
Bij besluit van 24 juni 2013 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant ongegrond verklaard. Daarbij is verwezen naar rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daarbij overweegt de rechtbank dat er van een volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid als bedoeld in artikel 4 van de Wet WIA geen sprake is. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om het medisch onderzoek door de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep onzorgvuldig of onvolledig te achten. De verzekeringsartsen beschikten over voldoende informatie om daarop hun medisch oordeel te baseren. Er is voorts geen aanleiding om de bevindingen, de argumentatie en het oordeel van de verzekeringsartsen niet te volgen. De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit op een juiste medische grondslag berust. Uitgaande van de juistheid van de voor appellant vastgestelde belastbaarheid in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van
8 april 2013 is de rechtbank van oordeel dat de geselecteerde functies gelet op de daaraan verbonden belastende aspecten voor appellant in medisch opzicht als passend dienen te worden aangemerkt. De signaleringen bij die functies zijn door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep afdoende gemotiveerd. Vergelijking van het inkomen dat appellant met die functies kan verdienen met het inkomen dat een gezond persoon met de opleiding en ervaring van appellant gewoonlijk verdient, leidt tot een verlies aan verdienvermogen van 64,29%.
3. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Er is bij hem sprake van onvermogen tot persoonlijk en sociaal functioneren, als bedoeld in het verzekeringsgeneeskundig protocol overspanning en depressieve stoornis. Mocht dit oordeel niet worden gevolgd, dan stelt appellant zich op het standpunt dat het Uwv zijn beperkingen op meer dan één punt onderschat heeft. Er had voor hem ook een urenbeperking aangenomen moeten worden. Uitgaande van de juiste – als gevolg van de verslechtering van de gezondheidstoestand van appellant – toegenomen beperkingen, zijn de functies niet passend. Gezien de verschillen op het medische vlak en ter vaststelling van de beperkingen, verzoekt appellant de Raad een deskundige te benoemen.
4. Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
5. De Raad komt tot het volgende oordeel.
5.1.
De deskundige heeft in het rapport van 12 juni 2016 onder meer geconcludeerd dat op de datum in geding, 10 maart 2013, wegens de neiging van appellant tot passiviteit rekening dient te worden gehouden met een lichte vermindering van het vermogen tot initiatief. Appellant is in staat tot zelfstandig handelen, maar moet daar vaak toe worden aangespoord. Voor het overige kan de deskundige zich verenigen met de beperkingen, zoals vermeld in de FML van 8 april 2013.
5.2.
Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige volgt als de motivering van deze deskundige hem overtuigend voorkomt. Deze situatie doet zich hier voor. Het deskundigenrapport geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek en is inzichtelijk en consistent. Er zijn geen omstandigheden die aanleiding geven het rapport niet te volgen. De deskundige heeft in het rapport gemotiveerd uiteengezet dat appellant meer beperkt is dan door het Uwv is aangenomen.
5.3.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van de deskundige aanleiding gezien de FML op de aspecten 1.9.10 en 2.12 aan te passen in die zin dat appellant is aangewezen op aansporing door het werkproces zelf en op werk waarbij zo nodig kan worden teruggevallen op de directe collega’s of de leidinggevende. De Raad is van oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep met een dergelijke aanvulling van de FML in voldoende mate rekening heeft gehouden met de bevindingen van de ingeschakelde deskundige.
5.4.
Naar aanleiding van de aangepaste FML van 12 augustus 2016 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep – in overleg met de verzekeringsarts bezwaar en beroep – beoordeeld of de oorspronkelijk voor appellant geselecteerde functies nog voor hem geschikt zijn. In het rapport van 12 augustus 2016, in samenhang bezien met de rapporten van 19 augustus 2015 en 13 juni 2013, heeft de arbeidsdeskundige toereikend gemotiveerd dat de geselecteerde functies ook na de aanscherping van de FML in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant. De stelling van appellant dat de functies niet passend zijn omdat moet worden gewerkt in een kantoortuin of een productiehal en in de FML is vastgesteld dat hij is aangewezen op een rustige werkomgeving, slaagt niet. In de Resultaat functiebeoordeling komt bij geen van de geselecteerde functies op dat punt een signalering voor, zodat ervan mag worden uitgegaan dat het hier functies betreft met een voldoende rustige werkomgeving.
5.5.
De overwegingen onder 5.1 tot en met 5.4 leiden tevens tot de conclusie dat bij appellant geen sprake is van het ontbreken van benutbare mogelijkheden als bedoeld in het Schattingsbesluit en van een volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid, op grond waarvan hij in aanmerking zou komen voor een IVA-uitkering.
5.6.
Het hoger beroep treft geen doel. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd.
5.7.
Omdat het hoger beroep niet slaagt, is voor veroordeling tot vergoeding van schade geen plaats.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door P. Vrolijk, in tegenwoordigheid van L.H.J. van Haarlem als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 december 2016.
(getekend) P. Vrolijk
(getekend) L.H.J. van Haarlem

IJ