Uitspraak
OVERWEGINGEN
BESLISSING
’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip verzekerde.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft appellant, geboren in 1949, een aanvraag ingediend voor een ouderdomspensioen op basis van de Algemene Ouderdomswet (AOW) bij de Sociale verzekeringsbank (Svb). Appellant stelde dat hij van 1989 tot 1991 in Nederland heeft gewoond en gewerkt, en onderbouwde dit met twee loonstroken uit 1990. De Svb heeft echter informatie ingewonnen bij de gemeente Rotterdam, waaruit bleek dat appellant niet ingeschreven stond in het bevolkingsregister. Daarnaast heeft het UWV bevestigd dat appellant in 1991 naar het buitenland is vertrokken en vanaf 1 februari 1996 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ontvangt.
Op 5 september 2014 heeft de Svb aan appellant een AOW-pensioen toegekend ter hoogte van 2% van het pensioen voor een gehuwde, omdat appellant niet verzekerd was geweest voor de AOW gedurende de relevante periodes. Het bezwaar van appellant tegen deze beslissing werd ongegrond verklaard op 13 februari 2015. De rechtbank Amsterdam heeft in een eerdere uitspraak op 3 september 2015 het beroep van appellant ongegrond verklaard, omdat hij zijn stelling dat hij vanaf 1989 in Nederland heeft gewerkt niet met bewijsstukken heeft onderbouwd.
In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de zaak beoordeeld. De Raad bevestigde het oordeel van de rechtbank en oordeelde dat de Svb appellant terecht niet verzekerd heeft geacht voor de AOW gedurende de genoemde periodes. Appellant heeft in hoger beroep geen nieuwe bewijsstukken kunnen overleggen die zijn stelling onderbouwen. De Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door P. Vrolijk, in tegenwoordigheid van L.H.J. van Haarlem als griffier, en is openbaar uitgesproken op 9 december 2016.