ECLI:NL:CRVB:2016:4731

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 december 2016
Publicatiedatum
9 december 2016
Zaaknummer
15/5216 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Korting op AOW-pensioen wegens schuldig nalatigheid in premiebetaling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 december 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De appellant, die een AOW-pensioen ontvangt, had hoger beroep ingesteld tegen een besluit van de Sociale verzekeringsbank (Svb) waarin een korting van 12% op zijn AOW-pensioen was toegepast. Deze korting was het gevolg van een eerdere verklaring van schuldig nalatig over de jaren 1996 tot en met 2001, waarbij appellant niet de verschuldigde AOW-premies had betaald.

De Svb had in 2014 een AOW-pensioen aan appellant toegekend, maar met een korting van 14% vanwege de schuldig nalatigheid. Appellant had tegen deze besluiten geen rechtsmiddelen aangewend, waardoor deze besluiten rechtens onaantastbaar waren geworden. De rechtbank had het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, maar appellant voerde aan dat hij niet schuldig nalatig was en dat de Belastingdienst had bevestigd dat hij geen schulden meer had.

De Raad oordeelde dat de Svb de korting op het AOW-pensioen terecht had toegepast, omdat de besluiten tot schuldig nalatigheid formele rechtskracht hadden gekregen. De Raad concludeerde dat de Svb niet hoefde af te zien van de schuldig nalatigheid, ondanks het feit dat appellant tussen 2000 en 2007 niet ingeschreven was in de gemeentelijke basisadministratie. De Raad verklaarde het beroep van appellant tegen het besluit van 15 september 2014 gegrond, vernietigde dat besluit, maar verklaarde het beroep tegen het besluit van 13 oktober 2015 ongegrond. De Svb werd opgedragen het griffierecht aan appellant te vergoeden.

Uitspraak

15/5216 AOW, 16/5465 AOW
Datum uitspraak: 9 december 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
30 juni 2015, 14/5879 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
De Svb heeft een nader besluit van 13 oktober 2015 aan de Raad toegezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 oktober 2016. Appellant is daarbij in persoon verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door K. van Ingen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 1 mei 2014 heeft de Svb aan appellant met ingang van 3 juli 2014 een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) toegekend. Daarbij is een korting toegepast van 14%. Deze korting vloeit voort uit het feit dat appellant over de jaren 1996 tot en met 2002 schuldig nalatig is verklaard de verschuldigde premie AOW te betalen. Dit is aan appellant meegedeeld bij besluiten van 24 december 2002, 24 mei 2005 en 12 december 2006.
1.2.
Bij besluit op bezwaar van 15 september 2014 (bestreden besluit 1) heeft de Svb het besluit van 1 mei 2014 gehandhaafd. Daarbij is overwogen dat appellant tegen de besluiten waarbij hij schuldig nalatig is verklaard geen rechtsmiddelen heeft aangewend waardoor deze besluiten rechtens onaantastbaar zijn geworden. Op grond van artikel 13, eerste lid, onder b van de AOW heeft dit terecht geleid tot een korting op zijn ouderdomspensioen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit 1 ongegrond verklaard. Daarbij is overwogen dat appellant tussen 2000 en 2007 niet stond ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie en daarmee de bekendmaking van de besluiten met betrekking tot de schuldig nalatigheid heeft bemoeilijkt. Gelet op artikel 18, derde lid, onder c, Wfv heeft de Svb niet van schuldig nalatig verklaren hoeven afzien. Dat appellant deze besluiten niet heeft ontvangen, brengt in de gegeven omstandigheden niet mee dat de besluiten niet aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd mogen worden. De overige gronden van appellant zijn gericht tegen de vaststelling van de schuldig nalatigheid en kunnen volgens de rechtbank in deze procedure niet inhoudelijk worden beoordeeld.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij niet schuldig nalatig is geweest premies te betalen en dat hij volgens de Belastingdienst geen enkele schuld meer heeft openstaan. Hierbij heeft appellant nog een besluit van de Svb van 13 juli 2015 overgelegd waaruit blijkt dat de Svb naar aanleiding van informatie van de Belastingdienst appellant over het jaar 2002 niet meer schuldig nalatig acht. Bij separaat besluit van eveneens 13 juli 2015 heeft de Svb de beslissingen waarmee appellant over de jaren 1996 tot en met 2001 schuldig nalatig is verklaard niet ingetrokken op de grond dat de Belastingdienst niet heeft verklaard dat geen sprake meer is van een belasting- of premieschuld over de jaren 1996 tot en met 2001. In dat verband heeft de Svb nog een telefoonrapport van 10 juli 2015 overgelegd waarin staat dat de Belastingdienst desgevraagd heeft meegedeeld dat over de jaren 1996 tot en met 1998 geen gegevens meer voorhanden zijn en dat over de jaren 1999 tot en met 2001 nog bedragen openstaan.
3.2.
Bij besluit van 13 oktober 2015 (bestreden besluit 2) heeft de Svb met volledige terugwerkende kracht de korting op het AOW-pensioen van appellant wegens schuldig nalatig herzien en teruggebracht naar 12% op de grond dat de schuldig nalatig verklaring over 2002 is ingetrokken.
3.3.
Appellant heeft zijn standpunt gehandhaafd dat de Belastingdienst hem op 1 juli 2011 schriftelijk heeft bevestigd dat er geen enkele schuld meer open staat, zodat hij ook over de jaren 1996 tot en met 2001 niet meer schuldig nalatig kan zijn. Ter zitting heeft appellant te kennen gegeven dat tegen het besluit van 13 juli 2015, waarbij de Svb heeft beslist om de schuldig nalatig van appellant over de jaren 1996 tot en met 2001 niet in te trekken, een procedure loopt.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Nu de Svb bestreden besluit 1 niet langer handhaaft, moet dat besluit worden vernietigd, evenals de aangevallen uitspraak, waarbij het beroep tegen dat besluit ongegrond is verklaard, onder gegrondverklaring van het beroep tegen bestreden besluit 1. Met bestreden besluit 2 is niet volledig aan appellants beroep tegemoet gekomen. Zijn beroep moet daarom op grond van de artikelen 6:19, eerste lid, en 6:24, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht mede tegen bestreden besluit 2 gericht worden geacht.
4.2.
Tussen partijen is nog in geschil of de Svb terecht een korting heeft toegepast van 12% op het AOW-pensioen van appellant omdat hij over de jaren 1996 tot en met 2001 schuldig nalatig is verklaard.
4.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat de beslissingen waarbij appellant over de jaren 1996 tot en met 2001 schuldig nalatig is verklaard, formele rechtskracht hebben gekregen. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat appellant tussen eind maart 2000 tot begin januari 2007 niet was ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie en hij daardoor de bekendmaking van de besluiten tot schuldig nalatig heeft bemoeilijkt. De Svb heeft daarom, gelet op het bepaalde in artikel 18, derde lid, onder c, van de Wet financiering volksverzekeringen, niet van het schuldig nalatig verklaren van appellant hoeven af te zien op de grond dat appellant de besluiten niet heeft ontvangen en daarom ook niet tijdig een rechtsmiddel tegen die besluiten heeft kunnen aanwenden. Voorts heeft de Svb de besluiten wel gestuurd naar het laatst bekende adres, kennelijk het adres van de dochter van appellant. Dat appellant de besluiten niet heeft ontvangen, komt voor zijn rekening en risico. Van omstandigheden op grond waarvan het niet ontvangen van de besluiten tot schuldig nalatigheid niet aan appellant kan worden toegerekend, is niet gebleken. Dit betekent dat deze besluiten door de Svb met recht aan bestreden besluit 2 ten grondslag zijn gelegd.
4.4.
Aan de stelling van appellant hij bij de Belastingdienst geen schulden meer heeft open staan, komt de Raad in het kader van de vraag of er terecht een korting op het AOW-pensioen is toegepast niet toe. Deze stelling en mogelijk nadere gronden met betrekking tot de schuldig nalatig verklaringen kan hij in het kader van de procedure tegen het besluit van 13 juli 2015 naar voren brengen.
4.3.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat besluit 2 stand houdt en dat het beroep dat appellant tegen dat besluit geacht moet worden te hebben ingesteld ongegrond wordt verklaard.
5. Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is niet gebleken.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 15 september 2014 gegrond en vernietigt dat besluit;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 13 oktober 2015 ongegrond;
  • bepaalt dat de Svb aan appellant het door hem in eerste aanleg en in hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 168,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door L. Koper, in tegenwoordigheid van J.C. Borman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 december 2016.
(getekend) L. Koper
(getekend) J.C. Borman

NK