ECLI:NL:CRVB:2016:4754

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 december 2016
Publicatiedatum
13 december 2016
Zaaknummer
15/8184 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen buiten behandeling stellen aanvraag bijstandsverlening op grond van de WWB

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, die het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van 's-Hertogenbosch ongegrond heeft verklaard. Appellant ontving sinds 1 juni 2011 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Na een opschorting van zijn recht op bijstand op 9 april 2014, heeft het college op 4 juni 2014 de bijstand ingetrokken, omdat appellant niet tijdig de gevraagde gegevens over zijn vermogenspositie had verstrekt. Appellant heeft op 18 juni 2014 een nieuwe aanvraag voor bijstand ingediend, maar het college heeft deze aanvraag buiten behandeling gesteld omdat appellant niet alle gevraagde bankafschriften had overgelegd.

De rechtbank heeft geoordeeld dat het college terecht heeft besloten de aanvraag niet te behandelen, omdat de financiële situatie van de aanvrager essentieel is voor de beoordeling van de bijstandsaanvraag. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij de gevraagde gegevens heeft aangeleverd voor zover mogelijk, maar de Raad voor de Rechtspraak bevestigt het oordeel van de rechtbank. De Raad stelt vast dat appellant niet alle benodigde gegevens heeft verstrekt en dat het college terecht heeft gehandeld door de aanvraag buiten behandeling te stellen. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

15.8184 WWB

Datum uitspraak: 13 december 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
30 oktober 2015, 15/2468 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van ’s-Hertogenbosch (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.F.J. Witlox, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 14 september 2016 heeft mr. J.W.G.M. Kral, advocaat, zich als gemachtigde gesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 oktober 2016. Voor appellant is
mr. Kral verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M. Verzandvoort.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving sinds 1 juni 2011 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande. Na opschorting van het recht op bijstand met ingang van 9 april 2014, heeft het college bij besluit van 4 juni 2014, voor zover hier van belang, de bijstand van appellant met ingang van de opschortingsdatum ingetrokken. Daaraan heeft het college ten grondslag gelegd dat appellant in gebreke is gebleven gegevens te verstrekken met betrekking tot zijn vermogenspositie. Volgens informatie van het Inlichtingenbureau beschikte appellant in 2012 over de volgende bankrekeningnummers:
- rekening [rekeningnummer 1] bij de Triodosbank;
- rekening [rekeningnummer 2] bij de Achmea Retailbank;
- rekening [rekeningnummer 3] en rekening [rekeningnummer 4] bij de ING-bank;
- rekening [rekeningnummer 5] en rekening [rekeningnummer 6] bij de Argenta Spaarbank.
1.2.
Appellant heeft zich op 18 juni 2014 gemeld voor het opnieuw aanvragen van bijstand op grond van de WWB. Op 10 juli 2014 heeft appellant de aanvraag ingediend en daarbij opgegeven dat hij drie bankrekeningnummers heeft, te weten de rekeningen [rekeningnummer 1] (Triodosbank), [rekeningnummer 2] (Achmea Retailbank) en [rekeningnummer 6] (Argenta Spaarbank). Hij heeft verder te kennen gegeven dat de rekeningnummers [rekeningnummer 3] en [rekeningnummer 4] bij de ING-bank inmiddels zijn opgeheven en dat rekeningnummer [rekeningnummer 5] bij de Argenta Spaarbank hem totaal onbekend is.
1.3.
Bij brief van 24 juli 2014 heeft het college appellant meegedeeld dat onvoldoende gegevens voorhanden zijn om het recht op bijstand te kunnen beoordelen. Het college heeft appellant verzocht om de afschriften van al zijn bank- en spaarrekeningen over de periode van 1 januari 2014 tot en met heden (24 juli 2014) uiterlijk op 31 juli 2014 in te leveren, te weten de afschriften van de in 1.1 vermelde, bij het college bekende, bankrekeningen. Omdat appellant niet of niet volledig aan dit verzoek heeft voldaan, heeft het college bij brief van
5 augustus 2014 aan appellant een hersteltermijn tot 12 augustus 2014 gegeven voor het inleveren van de gegevens. Hierbij heeft het college opgemerkt dat als appellant de gevraagde informatie niet op tijd verstrekt, dit tot gevolg kan hebben dat de aanvraag niet verder wordt behandeld.
1.4.
Bij besluit van 13 augustus 2014, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 14 juli 2015 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag van appellant buiten behandeling gesteld op de grond dat appellante niet tijdig alle gevraagde gegevens heeft verstrekt.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college terecht heeft besloten de aanvraag op grond van artikel 4:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet te behandelen. Daartoe heeft de rechtbank, samengevat, overwogen dat de financiële situatie van de aanvrager een essentieel gegeven is voor de beoordeling of de aanvrager in bijstand behoevende omstandigheden verkeert en dat de bankafschriften over de periode van 1 januari 2014 tot en met 24 juli 2014 daarom terecht zijn opgevraagd. De verklaring van appellant dat de twee rekeningen bij de ING-bank reeds lang geleden zijn opgezegd en dat rekening [rekeningnummer 5] bij de Argenta Spaarbank hem onbekend is, heeft het college zonder nadere onderbouwing niet als verschoonbare reden voor het niet overleggen van de gevraagde afschriften hoeven aanmerken. Daarnaast heeft appellant bij de intake van 7 juli 2014 weliswaar rekeningafschriften van de rekeningen [rekeningnummer 1] (Triodosbank), [rekeningnummer 2] (Achmea Retailbank) en [rekeningnummer 6] (Argenta Spaarbank) overgelegd over de periode van
1. dan wel 10 april 2014 tot en met 7 juli 2014, maar het college heeft bij brieven van 24 juli en 5 augustus 2014 verzocht om afschriften over de periode van 1 januari 2014 tot 24 juli 2014. Gesteld noch gebleken is dat appellant alle gevraagde bankafschriften van de rekeningen [rekeningnummer 1] (Triodosbank), [rekeningnummer 2] (Achmea Retailbank) en [rekeningnummer 6] (Argenta Spaarbank) heeft overgelegd.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij heeft, evenals in beroep, aangevoerd dat hij de gevraagde gegevens heeft aangeleverd voor zover dit binnen zijn mogelijkheden lag. Immers, de twee rekeningen bij de ING-bank zijn reeds lang geleden opgezegd en de rekening [rekeningnummer 5] bij de Argenta Spaarbank is hem onbekend.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb bepaalt dat het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen. Van een onvolledige of ongenoegzame aanvraag is onder andere sprake indien onvoldoende gegevens of bescheiden worden verstrekt om een goede beoordeling van de aanvraag mogelijk te maken. Gelet op artikel 4:2, tweede lid, van de Awb gaat het daarbij om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
4.2.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, zijn een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. Appellant heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde weerlegging van de betrokken gronden in de aangevallen uitspraak onjuist dan wel onvolledig is. De Raad kan zich geheel vinden in het oordeel van de rechtbank en in de overwegingen, zoals onder 2 weergegeven, waarop dat oordeel rust.
4.3.
Uit 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A. Stehouwer als voorzitter en M. Hillen en R. van der Spoel als leden, in tegenwoordigheid van J. Tuit als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 december 2016.
(getekend) A. Stehouwer
(getekend) J. Tuit

HD