ECLI:NL:CRVB:2016:4790
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Maatregel bij niet meewerken aan arbeidsinschakeling voorziening
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, waarbij haar bijstand werd verlaagd wegens het niet meewerken aan een aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling. Appellante ontvangt sinds 1 juli 2013 bijstand op grond van de Participatiewet (PW). Het college bood haar een werkplek aan bij een tuinbouwbedrijf, maar appellante weigerde om gebruik te maken van het aangeboden vervoer naar deze werkplek. Het college besloot daarop haar bijstand met 100% te verlagen voor een periode van een maand.
De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zij graag wilde werken, maar niet durfde in te stappen in de auto van een onbekende man. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat appellante niet of in onvoldoende mate gebruik heeft gemaakt van de aangeboden voorziening. De Raad stelt vast dat appellante op de hoogte was van de mogelijkheid dat haar een maatregel zou worden opgelegd en dat zij niet heeft onderzocht of er alternatieve vervoersmogelijkheden waren.
De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het college terecht de bijstand heeft verlaagd. De beslissing is genomen door M. Hillen, met L.V. van Donk als griffier, en is openbaar uitgesproken op 13 december 2016.