ECLI:NL:CRVB:2016:4805

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 december 2016
Publicatiedatum
15 december 2016
Zaaknummer
16/1870 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake vergoeding kosten bezwaar bijstand op grond van de Wet werk en bijstand

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 december 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft een appellante die bijstand ontving op grond van de Wet werk en bijstand. De rechtbank had in haar eerdere uitspraak de beroepen van appellante gegrond verklaard, maar had ten onrechte geen vergoeding voor de kosten van bezwaar toegekend. Appellante had tijdig verzocht om vergoeding van deze kosten, maar de rechtbank heeft dit niet onderkend. De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat de rechtbank het college ten onrechte niet heeft veroordeeld in de kosten van appellante in bezwaar. De Raad heeft het hoger beroep gegrond verklaard en de aangevallen uitspraak vernietigd. Tevens heeft de Raad de kosten voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand in bezwaar vastgesteld op € 1.488,- en in hoger beroep op € 496,-. Het college is veroordeeld tot vergoeding van deze kosten en het betaalde griffierecht van € 124,- aan appellante. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door M. Hillen en griffier L.V. van Donk.

Uitspraak

16/1870 WWB, 16/1871 WWB
Datum uitspraak: 13 december 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
4 februari 2016, 15/1693 en 15/1692 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Dronten (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.T.A.M. Mes, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op 1 november 2016. Partijen zijn, met bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontving bijstand sinds 6 juni 2013 op grond van de Wet werk en bijstand naar de norm voor een alleenstaande ouder.
1.2.
Bij besluit van 22 mei 2014 (besluit 1) heeft het college de aan appellante verleende bijstand over de periode van 21 oktober 2013 tot en met 25 februari 2014 ingetrokken en de over deze periode gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 5.798,98 van haar teruggevorderd. Daarbij heeft het college beslist dat met ingang van 1 mei 2014 per maand
€ 73,- op de bijstand wordt ingehouden. Bij besluit van 4 maart 2015 (bestreden besluit 1) heeft het college het bezwaar tegen besluit 1 niet-ontvankelijk verklaard voor zover dat is gericht tegen het inhouden van € 73,- per maand en voor het overige ongegrond verklaard.
1.3.
Bij besluit van 10 juli 2014 (besluit 2), na bezwaar gehandhaafd bij afzonderlijk besluit van 4 maart 2015 (bestreden besluit 2), heeft het college aan appellante een boete ter hoogte van € 4.850,28 opgelegd en beslist dat deze wordt verrekend met de bijstand van appellante. Daarbij heeft het college het af te lossen bedrag vastgesteld op € 82,- per maand.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepen van appellante gegrond verklaard, het bestreden besluit 1 vernietigd voor zover dit ziet op het niet-ontvankelijk verklaren van het bezwaar, besluit 1 herroepen voor zover dit ziet op het invorderingsbedrag, dit bedrag vastgesteld op € 71,50 per maand en bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van bestreden besluit 1, het bestreden besluit 2 vernietigd, besluit 2 herroepen, de boete vastgesteld op € 1.287,-, bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit 2, het college veroordeeld in de proceskosten tot een bedrag van € 1.488,- en het college opgedragen het betaalde griffierecht van € 90,- aan appellante te vergoeden. De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht op € 1.488,- voor door een derde beroepsmatig verleende bijstand en daarbij 2 punten voor het indienen van de beroepsschriften en 1 punt voor het verschijnen ter zitting in acht genomen met een waarde per punt van € 496,- en een wegingsfactor 1. Hierbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat appellante in beroep de rechtbank niet heeft verzocht om het college in de in bezwaar door haar gemaakte kosten te veroordelen.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij heeft aangevoerd dat de rechtbank het college ten onrechte niet heeft veroordeeld in de kosten in bezwaar.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Vaststaat dat het hoger beroep nog uitsluitend is gericht tegen het door de rechtbank achterwege laten van een veroordeling van het college in de kosten in bezwaar.
4.2.
Ingevolge artikel 7:15, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht dient een verzoek om vergoeding van de in verband met de behandeling van het bezwaar gemaakte kosten gedaan te worden voordat het bestuursorgaan op het bezwaar beslist. Appellante heeft in de bezwaarprocedures voorafgaand aan de bestreden besluiten een verzoek om vergoeding van de kosten in bezwaar gedaan, namelijk in haar bezwaarschriften van 6 juni 2014 en
1 augustus 2014.
4.3.
Indien het beroep gegrond wordt verklaard, kent de bestuursrechter in de regel ambtshalve een vergoeding voor kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand toe
(zie bijvoorbeeld de uitspraak van 7 juni 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:BA8303).
4.4.
De rechtbank heeft, zoals volgt uit 2, de beroepen van appellante gegrond verklaard, de bestreden besluiten (deels) vernietigd en de primaire besluiten (gedeeltelijk) herroepen. Zoals volgt uit 4.2 heeft appellante tijdig verzocht om vergoeding van de kosten in bezwaar. Gelet op de vaste rechtspraak, zoals onder 4.3 weergegeven, heeft de rechtbank het college ten onrechte niet veroordeeld in de kosten van appellante in bezwaar. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
4.5.
Uit 4.4 volgt dat het hoger beroep slaagt, zodat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, moet worden vernietigd. De Raad zal, doende wat de rechtbank zou behoren te doen, de kosten van appellante voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand in bezwaar vaststellen op € 1.488,- (2 punten voor het indienen van twee bezwaarschriften en 1 punt voor het bijwonen van de hoorzitting, € 496,- per punt).
5. Aanleiding bestaat om het college te veroordelen in de proceskosten die appellant in hoger beroep heeft moeten maken. De kosten voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand in hoger beroep worden begroot op € 496,- (1 punt voor het indienen van een hoger beroepschrift).

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
- veroordeelt het college in de proceskosten van appellante in bezwaar tot een bedrag van
€ 1.488,- en in hoger beroep tot een bedrag van € 496,-;
- bepaalt dat het college aan appellante het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 124,-
vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door M. Hillen, in tegenwoordigheid van L.V. van Donk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 december 2016.
(getekend) M. Hillen
(getekend) L.V. van Donk

HD