ECLI:NL:CRVB:2016:4832

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 december 2016
Publicatiedatum
16 december 2016
Zaaknummer
15/1726 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WAO-uitkering op basis van artikel 43a WAO wegens gebrek aan dezelfde ziekteoorzaak

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 december 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Den Haag. De appellant, die eerder een WAO-uitkering had ontvangen, verzocht om herziening van deze uitkering op basis van nieuwe gezondheidsklachten die verband zouden houden met een eerder vastgesteld ziektebeeld. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de weigering van het Uwv om de WAO-uitkering opnieuw toe te kennen terecht was, omdat er geen sprake was van dezelfde ziekteoorzaak als eerder vastgesteld. De Raad bevestigde deze uitspraak en oordeelde dat de verzekeringsgeneeskundige rapporten zorgvuldig waren opgebouwd en voldoende gemotiveerd. De Raad stelde vast dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden waren die een herziening van de eerdere beslissing rechtvaardigden. De appellant had aangevoerd dat zijn huidige klachten voortvloeiden uit dezelfde ziekteoorzaak, maar de Raad oordeelde dat dit niet buiten twijfel stond. De uitspraak van de rechtbank werd dan ook bevestigd, en er was geen aanleiding voor een veroordeling van het Uwv in de proceskosten van de appellant.

Uitspraak

15/1726 WAO
Datum uitspraak: 16 december 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
29 januari 2015, 14/9544 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M. Leijstra, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 november 2016. Namens appellant zijn verschenen mr. Leijstra en de echtgenote van appellant. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.J. Grasmeijer.

OVERWEGINGEN

1.1.
Aan appellant is een WAO-uitkering toegekend wegens fysieke en psychische klachten met ingang van 15 maart 1999. Per 21 december 1999 is de uitkering ingetrokken omdat appellant minder dan 15% arbeidsongeschikt was. Appellant heeft een korte periode gewerkt en is vervolgens op 5 april 2000 weer uitgevallen. Het Uwv heeft hierop geweigerd om appellant na ommekomst van de wettelijke wachttijd, per 6 april 2001, een WAO-uitkering toe te kennen.
1.2.
Bij brief van 6 mei 2004 heeft appellant, vanuit een uitkeringssituatie ingevolge de Werkloosheidswet, het Uwv verzocht om toekenning van een WAO-uitkering wegens arbeidsongeschiktheid sinds 8 augustus 2003. Bij besluit van 11 augustus 2004 heeft het Uwv geweigerd om appellant een WAO-uitkering toe te kennen met ingang van 6 augustus 2004, omdat hij minder dan 15% arbeidsongeschikt was.
1.3.
Op 7 juli 2010 en 20 september 2013 is namens appellant een arbeidsongeschiktheidsuitkering aangevraagd wegens arbeidsongeschiktheid sinds
21 december 2000 die heeft geleid tot een klinische opname op 21 augustus 2009 wegens een persisterende amnestische stoornis door alcohol (syndroom van Korsakov).
1.4.
Bij besluit van 27 januari 2014 heeft het Uwv geweigerd om terug te komen van zijn weigeringsbesluit van 11 augustus 2004, omdat geen sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden, en voorts geweigerd om appellant een WAO-uitkering toe te kennen op grond van artikel 43a van de WAO, omdat geen sprake is van dezelfde ziekteoorzaak.
1.5.
Bij beslissing op bezwaar van 10 september 2014 (bestreden besluit) is het door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het door appellant ingestelde beroep, dat is gericht tegen de weigering tot toekenning van een WAO-uitkering op grond van artikel 43a van de WAO, ongegrond verklaard. Hiertoe heeft zij overwogen dat het verzekeringsgeneeskundige rapport voldoende zorgvuldig is opgebouwd en genoegzaam is gemotiveerd. Naar het oordeel van de rechtbank zijn er onvoldoende aanknopingspunten te vinden in het dossier voor de opvatting van appellant dat het in 2009 bij hem vastgestelde ziektebeeld, verband houdende met de ziekte van Korsakov, voortvloeit uit dezelfde ziekteoorzaak als die destijds (mede) ten grondslag lag aan de verzekeringsgeneeskundige beoordeling in 2004. Om die reden heeft de rechtbank geen aanleiding gezien voor inschakeling van een nader onafhankelijk deskundigenonderzoek.
3. In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt herhaald dat zijn toegenomen arbeidsongeschiktheid wel degelijk voortvloeit uit dezelfde ziekteoorzaak en dat er in 2004 al aanwijzingen waren die duidden op het syndroom van Korsakov.
4.1.
De Raad komt tot de volgende overwegingen.
4.2.
Met juistheid heeft de rechtbank overwogen dat sprake is van zorgvuldig opgebouwde en genoegzaam gemotiveerde verzekeringsgeneeskundige rapporten. Volgens vaste rechtspraak van de Raad (onder meer de uitspraak van 10 juni 2010, ECLI:Nl:CRVB:2010:BM8630) is toepassing van de artikelen 39a en 43a, eerste lid, van de WAO slechts dan niet aan de orde als buiten twijfel staat dat er van enig oorzakelijk verband tussen beide arbeidsongeschiktheidsgevallen geen sprake is. Dit betekent in dit geval dat buiten twijfel moet staan dat het in 2009 wegens het syndroom van Korsakov ontstane ziektebeeld met daarmee samenhangende beperkte(re) functionele mogelijkheden niet voortvloeit uit het in 2004 bij de laatste beoordeling van de WAO-aanspraak door de verzekeringsarts bij appellant vastgestelde ziektebeeld met de daarbij behorende functionele mogelijkheden. Uit het rapport van de verzekeringsarts van 11 juli 2004 blijkt dat deze heeft vastgesteld dat sprake is van chronische aspecifieke rugklachten en van een emotionele slaapstoornis. Deze verzekeringsarts heeft geen cognitieve beperkingen bij appellant kunnen vaststellen noch aanwijzingen die duiden op (beginnende) symptomen van het in 2009 bij appellant vastgestelde syndroom van Korsakov. Daarom heeft het Uwv terecht bij het bestreden besluit het standpunt gehandhaafd dat een WAO-uitkering wordt geweigerd op grond van artikel 43a WAO, omdat geen sprake is van dezelfde ziekteoorzaak. De aangevallen uitspraak wordt dan ook bevestigd.
4.3.
Voor een veroordeling van het Uwv in de proceskosten van appellant is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door L. Koper, in tegenwoordigheid van J.W.L. van der Loo als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 december 2016.
(getekend) L. Koper
(getekend) J.W.L. van der Loo

SS