ECLI:NL:CRVB:2016:4887

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 december 2016
Publicatiedatum
21 december 2016
Zaaknummer
15/7467 WMO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag maatschappelijke opvang op grond van de Wmo met betrekking tot vreemdelingen en de rol van Vrijheidsbeperkende Locaties

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 december 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag voor maatschappelijke opvang op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. Betrokkene, een vreemdeling, had geen aanspraak op voorzieningen op grond van de Vreemdelingenwet 2000 en had zijn aanvraag om opvang ingediend, die door het college op 7 augustus 2014 werd afgewezen. Het college verklaarde het bezwaar van betrokkene ongegrond bij een besluit van 28 november 2014.

De rechtbank Amsterdam heeft in haar uitspraak van 16 oktober 2015 het beroep van betrokkene gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat betrokkene recht heeft op maatschappelijke opvang. Het college heeft hiertegen hoger beroep ingesteld, evenals betrokkene. De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de Vrijheidsbeperkende Locatie (VBL) een voorliggende voorziening is die de noodzaak van Wmo-opvang doet vervallen. De Raad heeft geoordeeld dat de opvang in een VBL voldoende is om te voldoen aan de internationale verplichtingen om opvang te bieden aan vreemdelingen.

De Raad heeft het hoger beroep van het college gegrond verklaard en de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd voor zover deze betrekking heeft op de dwangsom wegens niet tijdig beslissen. De uitspraak van de rechtbank is voor het overige vernietigd en het beroep van betrokkene ongegrond verklaard. De beslissing is openbaar uitgesproken en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

15/7467 WMO, 15/7594 WMO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
16 oktober 2015, 15/96 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[betrokkene] (betrokkene)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens betrokkene heeft mr. W.G. Fischer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting in de zaken 15/7319, 15/7320, 15/7517, 15/7321, 15/7503, 15/7322, 15/7323, 15/7324, 15/7327, 15/7328, 15/7339, 15/7512, 15/7465, 15/7524, 15/7467, 15/7594, 15/7471, 15/7507, 15/7493, 15/7501, 15/7504, 15/7511, 15/7505, 15/7519, 15/7521, 15/7522, 15/7526, 15/7527, 15/7528, 15/7529, 15/7571, 15/7575, 15/7576, 15/7577, 15/7578, 15/7580, 15/7673, 15/7674, 15/7785, 15/7331, 15/7337, 15/7475 en 15/7574 heeft gevoegd plaatsgehad op 7 september 2016. Partijen zijn, met bericht, niet verschenen. Na de behandeling ter zitting zijn de zaken weer gesplitst.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Betrokkene is een vreemdeling als bedoeld in de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) die, op grond van het in de artikelen 10 en 11 van de Vw 2000 opgenomen koppelingsbeginsel, ten tijde hier van belang geen aanspraak had op voorzieningen, verstrekkingen en uitkeringen.
1.2.
Het college heeft de aanvraag van betrokkene aangemerkt als aanvraag om opvang als bedoeld in de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) en deze aanvraag bij besluit van
7 augustus 2014 afgewezen.
1.3.
Bij besluit van 28 november 2014 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 7 augustus 2014 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, het besluit van 7 augustus 2014 herroepen en bepaald dat betrokkene recht heeft op maatschappelijke opvang op grond van de Wmo overeenkomstig de bed-bad-broodvoorziening. Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat het college wegens niet tijdig beslissen op het bezwaar een dwangsom verschuldigd is van € 20,-.
3. Betrokkene en het college hebben hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De beroepsgrond van het college dat de Vrijheidsbeperkende Locatie (VBL) een voorliggende voorziening is die de noodzaak van Wmo-opvang doet vervallen, slaagt. Zoals de Raad in zijn uitspraak van 26 november 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3803, heeft overwogen mag ervan worden uitgegaan dat een vreemdeling als betrokkene van de opvang in een VBL gebruik kan maken, dat de opvang in een VBL in het algemeen aangemerkt kan worden als een voldoende voorziening in het bieden van opvang en dat met plaatsing in een VBL voldoende invulling wordt gegeven aan de uit het internationaal recht voortvloeiende positieve verplichting opvang te bieden. Daarmee is de opvang in een VBL een aan de Wmo voorliggende voorziening die de noodzaak van opvang op grond van die wet wegneemt.
4.2.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep van het college slaagt. Aan een beoordeling van de andere gronden van de hoger beroepen van het college en betrokkene wordt niet toegekomen.
4.3.
Nu de aangevallen uitspraak niet is aangevochten voor zover deze betrekking heeft op de dwangsom wegens het niet tijdig beslissen op de aanvraag van 2 mei 2014, moet worden geoordeeld dat de rechtbank het beroep terecht gegrond heeft verklaard en het bestreden besluit terecht heeft vernietigd voor zover het college heeft geweigerd een dwangsom toe te kennen. De aangevallen uitspraak wordt daarom in zoverre en voor zover daarin een dwangsom is vastgesteld en bepalingen zijn opgenomen over de proceskosten in beroep en het griffierecht bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak op de wijze als vermeld onder 4.3;
- vernietigt de aangevallen uitspraak voor het overige en verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. de Mooij, in tegenwoordigheid van M.S.E.S. Umans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 december 2016.
(getekend) H.J. de Mooij
(getekend) M.S.E.S. Umans

RB