ECLI:NL:CRVB:2016:4887
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag maatschappelijke opvang op grond van de Wmo met betrekking tot vreemdelingen en de rol van Vrijheidsbeperkende Locaties
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 december 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag voor maatschappelijke opvang op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. Betrokkene, een vreemdeling, had geen aanspraak op voorzieningen op grond van de Vreemdelingenwet 2000 en had zijn aanvraag om opvang ingediend, die door het college op 7 augustus 2014 werd afgewezen. Het college verklaarde het bezwaar van betrokkene ongegrond bij een besluit van 28 november 2014.
De rechtbank Amsterdam heeft in haar uitspraak van 16 oktober 2015 het beroep van betrokkene gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat betrokkene recht heeft op maatschappelijke opvang. Het college heeft hiertegen hoger beroep ingesteld, evenals betrokkene. De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de Vrijheidsbeperkende Locatie (VBL) een voorliggende voorziening is die de noodzaak van Wmo-opvang doet vervallen. De Raad heeft geoordeeld dat de opvang in een VBL voldoende is om te voldoen aan de internationale verplichtingen om opvang te bieden aan vreemdelingen.
De Raad heeft het hoger beroep van het college gegrond verklaard en de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd voor zover deze betrekking heeft op de dwangsom wegens niet tijdig beslissen. De uitspraak van de rechtbank is voor het overige vernietigd en het beroep van betrokkene ongegrond verklaard. De beslissing is openbaar uitgesproken en ondertekend door de voorzitter en de griffier.