ECLI:NL:CRVB:2016:4957

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 december 2016
Publicatiedatum
22 december 2016
Zaaknummer
15-8263 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van ZW-uitkering wegens gebrek aan verzekering en tijdige ziekmelding

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 december 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, die werkzaam was als heftruckchauffeur/magazijnmedewerker, had zich op 19 november 2014 ziek gemeld wegens psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had echter vastgesteld dat de appellant op de datum van zijn ziekmelding niet verzekerd was voor de Ziektewet (ZW), omdat hij zijn dienstverband op 5 september 2014 had beëindigd. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep heeft deze uitspraak bevestigd.

De Raad oordeelde dat de appellant, die vanaf 6 september 2014 geen dienstverband meer had, zich eerder had kunnen ziek melden. Er was geen reden om te veronderstellen dat hij niet in staat was om zich ziek te melden vóór het einde van de ZW-verzekering op 3 oktober 2014. De Raad volgde de conclusie van de rechtbank dat niet aannemelijk was dat de appellant vóór deze datum arbeidsongeschikt was. De appellant had geen nieuwe medische informatie ingediend die zijn standpunt kon onderbouwen. De Centrale Raad van Beroep bevestigde daarom de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarbij het hoger beroep van de appellant werd afgewezen.

Uitspraak

15/8263 ZW
Datum uitspraak: 21 december 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
2 november 2015, 15/5347 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Mr. O. Arslan heeft zich als gemachtigde van appellant gesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 november 2016. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Arslan. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W. de Rooij-Bal.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was van 21 juli 2014 tot en met 5 september 2014 werkzaam als heftruckchauffeur/magazijnmedewerker in dienst van een uitzendbureau bij een inlener. Appellant heeft zich op 19 november 2014 ziek gemeld wegens psychische klachten.
1.2.
Bij besluit van 23 december 2014 heeft het Uwv appellant meegedeeld dat hij geen recht heeft op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW), omdat hij op de datum van zijn ziekmelding niet verzekerd was voor de ZW. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 18 juni 2015 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van
16 juni 2015 ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv terecht heeft vastgesteld dat appellant niet verzekerd was voor de ZW. Niet aannemelijk is geworden dat appellant vóór het eindigen van de ZW-verzekering op 3 oktober 2014 arbeidsongeschikt was. Tijdens het onderzoek heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen ernstige psychopathologie waargenomen waaruit zou moeten volgen, dat appellant ongeschikt was voor zijn laatste werk vóór het eindigen van de ZW-verzekering. De rechtbank heeft vastgesteld dat uit de informatie van de behandelend psycholoog van 29 december 2014 niet volgt dat sprake was van een toename van de klachten na augustus 2014. De rechtbank heeft daarom aan de conclusie van deze psycholoog, dat appellant wegens zijn angst- en depressieve klachten heeft verzuimd zich tijdig ziek te melden, niet de waarde toegekend die appellant voorstaat. Niet aannemelijk is geworden dat appellant vóór 3 oktober 2014 niet in staat was zich ziek te melden, zoals zijn behandelend psycholoog heeft opgemerkt. De rechtbank heeft voor de in de procedure te beantwoorden vraag van belang geacht dat appellant, terwijl hij zich in augustus 2014 wegens een toename van zijn psychische klachten heeft gemeld bij zijn behandelend psycholoog, blijkbaar wel in staat was zijn eigen werk naar behoren te verrichten. Daarnaast volgt uit de door het Uwv bij de ex-werkgever van appellant opgevraagde informatie dat appellant op
9 oktober 2014 nog is benaderd voor een gesprek met een potentiële opdrachtgever en in november en december 2014 nog heeft gesolliciteerd. Uit de informatie van de verslavingsarts en de psycholoog van 13 april 2015 is de rechtbank evenmin gebleken dat sprake was van een toename van de klachten van appellant na augustus 2014. Het Uwv is gevolgd in de conclusie dat niet aannemelijk is geworden dat appellant niet in staat was zich ziek te melden vóór het aflopen van de ZW-verzekering. Voorts is het Uwv gevolgd in de conclusie dat niet aannemelijk is dat sprake is van een eerste arbeidsongeschiktheidsdag gelegen vóór
3 oktober 2014.
3.1.
Appellant stelt zich in hoger beroep, net als in beroep, op het standpunt dat hij wegens psychische problemen reeds vóór het eindigen van de arbeidsovereenkomst arbeidsongeschikt was en wegens deze problemen niet in staat was zich ziek te melden vóór het einde van de ZW-verzekering. Appellant stelt dat hij verzekerd was voor de ZW en recht heeft op een
ZW-uitkering.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot het volgende oordeel
4.1.
Voor het wettelijk kader wordt verwezen naar overweging 4 van de aangevallen uitspraak.
4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat appellant voor het laatst heeft gewerkt op
5 september 2014, zodat hij per 6 september 2014 niet meer verzekerd is geweest voor de ZW. De op grond van artikel 46 van de ZW bedoelde termijn, waarbinnen aanspraak op ziekengeld bestaat na het einde van de verzekering, heeft gelopen van 6 september 2014 tot en met 3 oktober 2014. Evenmin is tussen partijen in geschil dat appellant zich op
19 november 2014, en dus na 3 oktober 2014, arbeidsongeschikt heeft gemeld. Het geschil spitst zich toe op de vraag of, ondanks de ziekmelding op voornoemde datum, sprake is van een eerste arbeidsongeschiktheidsdag die is gelegen vóór 3 oktober 2014.
4.3.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd is in essentie een herhaling van wat hij in beroep naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft deze gronden in de aangevallen uitspraak volledig en voldoende gemotiveerd besproken. Het oordeel wordt daarom onderschreven.
4.4.
Appellant wordt niet gevolgd in het, namens hem, ter zitting ingenomen standpunt dat hij al langer ziek was maar zich niet eerder ziek kon melden wegens de angst zijn dienstbetrekking te verliezen. Nu appellant reeds vanaf 6 september 2014 geen dienstverband meer had, had hij als daarvoor reden was zich vanaf dat moment en dus vóór 3 oktober 2014 kunnen ziek melden. Er bestond voor hem immers vanaf dat moment geen reden om te trachten zijn dienstverband te behouden door een ziekmelding uit te stellen.
4.5.
Appellant heeft in hoger beroep geen nadere (medische) informatie ingebracht die zou moeten leiden tot een andere conclusie. Niet is onderbouwd dat hij in de voor de ZW verzekerde periode arbeidsongeschikt was.
5. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.T. de Kwaasteniet, in tegenwoordigheid van I.G.A.H. Toma als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 december 2016.
(getekend) A.T. de Kwaasteniet
(getekend) I.G.A.H. Toma

TM