ECLI:NL:CRVB:2016:4964

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 december 2016
Publicatiedatum
22 december 2016
Zaaknummer
13/5198 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering en beoordeling arbeidsongeschiktheid na virale infectie

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op de hoger beroepen van appellant tegen de uitspraken van de rechtbank Den Haag. Appellant, die als agrarisch medewerker werkzaam was, had zich in oktober 2012 ziek gemeld wegens oververmoeidheid in verband met een virale infectie. Hij ontving vanaf die datum ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW). Op basis van medische onderzoeken concludeerde een verzekeringsarts van het Uwv dat appellant per 8 maart 2013 weer geschikt was voor zijn eigen arbeid, waarna zijn ZW-uitkering werd beëindigd. Appellant maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar het Uwv verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank bevestigde deze besluiten in twee aangevallen uitspraken.

De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en geoordeeld dat de rechtbank de juiste maatstaf heeft toegepast bij de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant. De Raad concludeert dat er geen nieuwe medische informatie is overgelegd die de eerdere besluiten zou kunnen ondermijnen. De verzekeringsarts van het Uwv had voldoende gegevens om tot zijn oordeel te komen en de rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de bestreden besluiten in stand kunnen blijven. De hoger beroepen van appellant zijn dan ook ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraken zijn bevestigd.

Uitspraak

13/5198 ZW, 14/3119 ZW
Datum uitspraak: 16 december 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
21 augustus 2013, 13/3681 (aangevallen uitspraak I) en van 17 april 2014, 14/318 (aangevallen uitspraak II)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R.G. Groen, advocaat, in beide zaken hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft verweerschriften ingediend.
Partijen hebben toestemming gegeven een onderzoek ter zitting achterwege te laten, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was werkzaam als agrarisch medewerker toen hij zich met ingang van
2 oktober 2012 wegens oververmoeidheid in verband met een virale infectie ziek heeft gemeld voor zijn arbeid. Aan appellant is met ingang van dezelfde datum ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
1.2.
Op basis van onderzoeken op 26 november 2012 en 8 maart 2013 is een verzekeringsarts van het Uwv tot de conclusie gekomen dat appellant met ingang van 8 maart 2013 weer geschikt is voor het verrichten van zijn eigen arbeid. Bij besluit van 8 maart 2013 is de uitkering van appellant op grond van de ZW beëindigd per 8 maart 2013.
1.3.
Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Bij besluit van 8 april 2013 (bestreden besluit I) heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard. Aan dit besluit ligt een rapport ten grondslag van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 3 april 2013.
1.4.
Op 3 september 2013 heeft appellant zich vanuit de situatie dat hij uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving per 2 september 2013 opnieuw ziek gemeld met toegenomen vermoeidheidsklachten, hoofdpijnklachten en depressieve klachten.
1.5.
Na onderzoek van appellant is een verzekeringsarts van het Uwv tot de conclusie gekomen dat appellant per datum ziekmelding in staat was zijn eigen arbeid te verrichten. Bij besluit van 17 september 2013 is aan appellant meegedeeld dat hij met ingang van
2 september 2013 geen recht heeft op ziekengeld ingevolge de ZW.
1.6.
Appellant heeft ook tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Bij besluit van 9 december 2013 (bestreden besluit II) heeft het Uwv het bezwaar – op basis van een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 2 december 2013 – ongegrond verklaard.
2.1.
Bij aangevallen uitspraak I heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen bestreden besluit I ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat zij geen aanleiding ziet het medisch onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv onzorgvuldig te achten. Weliswaar heeft die arts geen informatie ingewonnen bij de behandelend sector, doch hij heeft voor zijn beoordeling kennis genomen van de door appellant aangeleverde informatie, zijn eigen onderzoek en de in het dossier reeds aanwezige gegevens van onder meer de curatieve sector. De rechtbank wijst er daarbij op dat volgens vaste rechtspraak de verzekeringsarts in beginsel mag varen op zijn eigen oordeel. Uit de in beroep overgelegde informatie (onder meer bevattende de uitkomsten van laboratoriumonderzoeken) kan niet worden afgeleid dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de medische situatie van appellant onjuist heeft ingeschat. De in het huisartsenjournaal op 21 januari 2013 gemaakte opmerking “doorgemaakte EBV” geeft de rechtbank reden om aan te nemen dat er in ieder geval op dat moment – zoals de verzekeringsarts bezwaar en beroep ook aangeeft – geen sprake meer was van een acute infectie. Appellant heeft geen medische informatie overgelegd op grond waarvan getwijfeld moet worden aan de juistheid van het oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
2.2.
De rechtbank heeft bij aangevallen uitspraak II het beroep van appellant tegen bestreden besluit II eveneens ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv zorgvuldig onderzoek verricht. Nu die verzekeringsarts beschikte over voldoende gegevens - mede door appellant aangereikt en verkregen uit eigen onderzoek - heeft die verzekeringsarts een juist beeld kunnen krijgen van de medische situatie van appellant. Hij heeft op heldere en overtuigende wijze gemotiveerd op grond waarvan appellant op de datum in geding in staat kan worden geacht zijn eigen arbeid te verrichten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarbij ook afdoende gemotiveerd waarom appellant bij het werk in de paprikateelt geen hinder ondervindt van zijn allergie voor boom-, gras- of onkruidpollen. Daarnaast wordt het Uwv gevolgd in het oordeel dat het werk van agrarisch medewerker niet noodzakelijkerwijs in de paprikateelt hoeft te worden verricht. In beroep heeft appellant geen (andere) medische stukken ingediend op grond waarvan tot een ander oordeel gekomen zou moeten worden.
3. Appellant kan zich niet verenigen met de aangevallen uitspraken. Hij is van mening dat de bestreden besluiten onzorgvuldig tot stand zijn gekomen, nu ten onrechte geen informatie is ingewonnen bij de behandelend sector. Aan de gevolgen van het bij hem gediagnostiseerde Epstein-Barr virus is onvoldoende gewicht toegekend bij de beoordeling van zijn mogelijkheden tot het verrichten van arbeid. Los van de verergering van de eerdere klachten is er ook een allergie bij appellant gediagnostiseerd. Voorts stelt appellant dat uit het feit dat hij op de datum van het – naar aanleiding van zijn ziekmelding per 2 september 2013 verrichte – onderzoek door de verzekeringsarts op 17 september 2013 een machtiging heeft ondertekend, hij mocht afleiden dat de verzekeringsarts het noodzakelijk achtte informatie van de behandelend sector bij zijn beoordeling te betrekken. Het vervolgens geen gebruik maken van die machtiging maakt het afgeven van die machtiging illusoir en onzorgvuldig.
4. Het Uwv heeft verzocht aangevallen uitspaken te bevestigen.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1.
De rechtbank heeft bij haar overwegingen onder 3 van aangevallen uitspraak I en onder 5.1 van aangevallen uitspraak II de juiste maatstaf toegepast ter beantwoording van de vraag of appellant arbeidsongeschikt was in de zin van de ZW op de data hier in geding.
13/5198 ZW (aangevallen uitspraak I)
5.2.
Appellant heeft in hoger beroep tegen aangevallen uitspraak I in essentie dezelfde gronden aangevoerd als in beroep bij de rechtbank. Hij heeft geen nieuwe medische informatie overgelegd. De rechtbank heeft deze beroepsgronden afdoende besproken en overtuigend gemotiveerd waarom deze niet slagen. Het oordeel van de rechtbank in aangevallen uitspraak I en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen worden onderschreven. Uit de aan dat bestreden besluit ten grondslag liggende stukken - waaronder het rapport van 3 april 2013 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep – blijkt dat die verzekeringsarts op de hoogte was van de door appellant in oktober 2012 doorgemaakte Epstein-Barr virusinfectie alsook van de ontstane neurologische klachten. Op basis van de beschikbare medische gegevens – waaronder de informatie van de behandelend sector en de rapporten van 26 november 2012 en 8 maart 2013 van de verzekeringsarts S.C. Kromokarijo – en eigen onderzoek heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd waarom hij de conclusie van Kromokarijo dat appellant op 8 maart 2013 – ondanks die klachten – geschikt was voor het verrichten van zijn arbeid onderschrijft. De verzekeringsarts bezwaar en beroep constateert daarbij dat uit het laboratorium onderzoek van 19 november 2012 blijkt dat er op dat moment al geen sprake meer is van een acute virale infectie als gevolg van het Epstein Barr Virus. Omdat bekend is dat de klachten van moeheid als gevolg van die infectie nog enkele maanden aanwezig kunnen zijn, is de aan appellant toegekende ZW-uitkering eerst per 8 maart 2013 beëindigd. Het Uwv heeft, zoals ook de rechtbank oordeelde, bij bestreden besluit I terecht de ZW-uitkering met ingang van
8 maart 2013 beëindigd.
14/3119 ZW (aangevallen uitspraak II)
5.3.
Ook tegen aangevallen uitspraak II heeft appellant in hoger beroep in de kern dezelfde gronden aangevoerd als in beroep bij de rechtbank. In dit geding heeft hij geen andere medische informatie ingebracht dan die al in het dossier aanwezig was. De rechtbank heeft de beroepsgronden afdoende besproken en overtuigend gemotiveerd waarom deze niet slagen. Het argument dat het Uwv ten onrechte geen gebruik heeft gemaakt van de door appellant verstrekte machtiging voor het inwinnen van medische informatie kan niet leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak. Uit het rapport van 2 december 2013 blijkt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de bezwaarfase alsnog informatie heeft ingewonnen bij de curatieve sector en die informatie naast de overige zich in het dossier bevindende stukken bij zijn beoordeling heeft betrokken. Die verzekeringsarts heeft de hoorzitting bijgewoond en appellant onderzocht. Uitgaande van die gegevens heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd waarom er geen reden is om af te wijken van het oordeel van de verzekeringsarts E.N. Ali dat appellant op 2 september 2013 geschikt moet worden geacht tot het verrichten van zijn arbeid. De rechtbank is terecht van oordeel dat bestreden besluit II van het Uwv in stand kan blijven.
5.4.
Nu in hoger beroep geen nieuwe argumenten zijn aangevoerd of informatie is overgelegd die twijfel doen rijzen over de medische grondslag van de bestreden besluiten is er geen aanleiding voor het benoemen van een deskundige.
5.5.
Gelet op de overwegingen onder 5.1 tot en met 5.4 slagen de hoger beroepen niet. De aangevallen uitspraken worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraken.
Deze uitspraak is gedaan door P. Vrolijk, in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 december 2016.
(getekend) P. Vrolijk
(getekend) G.J. van Gendt

JL