ECLI:NL:CRVB:2016:4995

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 december 2016
Publicatiedatum
23 december 2016
Zaaknummer
16/6992 WIA-VV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H. van Leeuwen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in WIA-VV zaak met betrekking tot arbeidsongeschiktheid en financiële noodsituatie

In deze zaak heeft verzoekster, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. M.G.J. Smit LL.M., hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De rechtbank had op 3 juni 2016 het beroep van verzoekster ongegrond verklaard, waarbij het Uwv haar had meegedeeld dat haar WGA-loonaanvullingsuitkering eindigde op 1 oktober 2015. Verzoekster heeft een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend, omdat zij in een financiële noodsituatie zou verkeren door het beëindigen van haar uitkering. De voorzieningenrechter heeft op 5 december 2016 de zaak behandeld, waarbij het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. L.J.M.M. de Poel.

De voorzieningenrechter heeft overwogen dat verzoekster niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van een spoedeisend belang. Ondanks haar beweringen over financiële problemen, bleek uit de zitting dat zij tijdelijk bij haar ouders woont en door hen wordt onderhouden. Ook was er onduidelijkheid over de aanvragen voor bijstandsuitkeringen en de bijdrage van haar echtgenoot in het levensonderhoud. De voorzieningenrechter concludeert dat niet voldaan is aan de voorwaarden voor het treffen van een voorlopige voorziening, zoals gesteld in de Algemene wet bestuursrecht. Daarom is het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen.

De uitspraak is gedaan door H. van Leeuwen, met J.W.L. van der Loo als griffier, en is openbaar uitgesproken op 16 december 2016.

Uitspraak

16/6992 WIA-VV
Datum uitspraak: 16 december 2016
Centrale Raad van Beroep
Voorzieningenrechter
Uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening
Partijen:
[verzoekster] te [woonplaats] (verzoekster)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Stichting Sint Franciscus Vlietland Groep te Rotterdam (werkgever)
PROCESVERLOOP
Namens verzoekster heeft mr. M.G.J. Smit LL.M., advocaat, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 3 juni 2016, 15/5982 (aangevallen uitspraak).
Tevens heeft mr. Smit een verzoek om een voorlopige voorziening gedaan.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 december 2016. Namens verzoekster is verschenen mr. Smit. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. L.J.M.M. de Poel.

OVERWEGINGEN

1. De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
2. Met ingang van 24 maart 2014 heeft het Uwv verzoekster in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 100%. Bij besluit van 25 maart 2015 heeft het Uwv verzoekster meegedeeld dat zij met ingang van
24 mei 2015 in aanmerking komt voor een WGA-loonaanvullingsuitkering. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 80 tot 100%. Het door werkgever tegen dit besluit gemaakt bezwaar is gegrond verklaard bij besluit op bezwaar van 20 augustus 2015 (bestreden besluit). Bij het bestreden besluit heeft het Uwv vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid van verzoekster lager ligt dan 35% en dat de
WGA-loonaanvullingsuitkering eindigt op 1 oktober 2015.
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit onderschreven en het door verzoekster ingestelde beroep ongegrond verklaard.
4. In hoger beroep heeft verzoekster zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Het verzoek om een voorlopige voorziening strekt ertoe dat het Uwv, in afwachting van het definitieve oordeel van de Raad over het door haar ingestelde hoger beroep, de
WGA-loonaanvullingsuitkering met terugwerkende kracht hervat.
5. De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.
5.1.
Ingevolge de artikelen 8:81, 8:104, eerste lid en 8:108, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), kan de voorzieningenrechter, indien tegen een uitspraak van de rechtbank hoger beroep is ingesteld, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
5.2.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat volgens vaste rechtspraak van de Raad, zie onder meer zijn uitspraak van 2 december 2003 (ECLI:NL:CRVB:2003:AO0764), de mogelijkheid om hangende het (hoger) beroep een verzoek om een voorlopige voorziening te doen, niet is bedoeld om door middel van zogenoemde “kortsluiting” de behandeling van de hoofdzaak te bespoedigen. Indien van enig spoedeisend belang bij een voorlopige voorziening voorafgaand aan de uitspraak in de hoofdzaak geen sprake is, is daarin een grond gelegen om geen gebruik te maken van de in artikel 8:86, eerste lid, van de Awb neergelegde bevoegdheid onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak en het verzoek om een voorlopige voorziening af te wijzen.
5.3.
Verzoekster heeft aangevoerd dat het spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening is gelegen in het feit dat zij als gevolg van het beëindigen van de WGA-loonaanvullingsuitkering in een financiële noodsituatie is geraakt. Zij stelt nu enkel een kindgebonden budget en zorgtoeslag te ontvangen en niet te beschikken over verdere inkomsten. Hoewel zij ter zitting heeft verklaard dat zij al meerdere malen een bijstandsuitkering heeft aangevraagd, is deze tot op heden niet aan haar toegekend.
5.4.
Verzoekster is er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat sprake is van een financieel spoedeisend belang bij het treffen van de door haar verzochte voorlopige voorziening. Zij heeft op geen enkele manier de door haar gestelde financiële noodsituatie onderbouwd. Ter zitting is gebleken dat verzoekster tijdelijk met haar kinderen bij haar ouders woont, bij hen staat ingeschreven en de afgelopen tijd mede door hen is onderhouden en nog steeds wordt onderhouden. Verder is ter zitting gebleken dat verzoekster nog steeds gehuwd is. De gemachtigde van verzoekster kon ter zitting geen duidelijkheid verschaffen of verzoekster actie heeft ondernomen om van haar man een bijdrage in het levensonderhoud van haarzelf en hun gezamenlijke kinderen te ontvangen. Verder is niet nader gespecificeerd op welke grond de aanvragen van verzoekster voor een bijstandsuitkering zijn afgewezen. Gelet hierop acht de voorzieningenrechter onvoldoende grond aanwezig om te oordelen dat er sprake is van een (financieel) spoedeisend belang dat het treffen van een voorlopige voorziening vordert.
5.5.
Ook anderszins is de voorzieningenrechter niet gebleken van een voor verzoekster zo zwaarwegend belang dat de behandeling van de hoofdzaak niet zou kunnen worden afgewacht.
5.6.
Uit het vorenstaande volgt dat niet voldaan is aan de in artikel 8:81 van de Awb gestelde voorwaarde van onverwijlde spoed, zodat het verzoek moet worden afgewezen.

BESLISSING

De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door H. van Leeuwen, in tegenwoordigheid van J.W.L. van der Loo als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 december 2016.
(getekend) H. van Leeuwen
(getekend) J.W.L. van der Loo

NK