Uitspraak
17 juli 2014, 14/1969 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 februari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. Appellante, een pedagogisch medewerkster, had zich ziek gemeld met pijnklachten aan haar armen en handen, en later ook aan haar schouders, en verzocht om een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW). Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat appellante per 4 maart 2013 en later per 6 november 2013 geschikt was voor haar arbeid, en had haar aanvraag voor een ZW-uitkering afgewezen. De rechtbank had het beroep van appellante tegen deze beslissing ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.
De Raad heeft de argumenten van appellante in hoger beroep beoordeeld, waarin zij stelde dat haar lichamelijke beperkingen ten gevolge van fibromyalgie waren onderschat. Appellante verwees naar een brief van haar internist/reumatoloog, waarin werd gesteld dat haar klachten een functioneel pijnsyndroom, ook wel fibromyalgie genoemd, betroffen. De Raad oordeelde echter dat de rechtbank de gronden van appellante in de eerdere uitspraak voldoende had gemotiveerd en dat er geen nieuwe medische informatie was overgelegd die de eerdere conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep in twijfel trok.
De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv op goede gronden had vastgesteld dat appellante geschikt was voor haar arbeid en dat er geen recht op een ZW-uitkering bestond. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.