ECLI:NL:CRVB:2016:5124
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking WGA-vervolguitkering na zorgvuldige beoordeling van beperkingen en geschiktheid voor arbeid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 december 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De appellant, die als servicemonteur werkzaam was, had zijn WGA-vervolguitkering aangevraagd na een bedrijfsongeval in 2010. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat de appellant recht had op een WGA-uitkering, maar later besloten dat hij vanaf 4 september 2014 geen recht meer had op de vervolguitkering. Dit besluit was gebaseerd op een herbeoordeling van zijn arbeidsongeschiktheid en de vastgestelde beperkingen in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML).
De rechtbank had het beroep van de appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat de verzekeringsartsen voldoende rekening hadden gehouden met de medische klachten van de appellant. In hoger beroep stelde de appellant dat zijn beperkingen onvoldoende waren weergegeven in de FML en dat de geselecteerde functies niet geschikt waren. De Raad heeft echter geoordeeld dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de beperkingen correct waren vastgelegd.
De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv op goede gronden de WGA-vervolguitkering had ingetrokken. De Raad concludeerde dat er geen reden was om te twijfelen aan de geschiktheid van de appellant voor de geselecteerde functies, ondanks de signaleringen in de rapportages. De uitspraak werd gedaan door A.T. de Kwaasteniet, met I.G.A.H. Toma als griffier.