ECLI:NL:CRVB:2016:5126

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 december 2016
Publicatiedatum
5 januari 2017
Zaaknummer
15/5296 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van medische grondslag en geschiktheid van functies

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 december 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Gelderland. De appellant, die sinds 1 januari 2009 als glaszetter werkte, was sinds 28 september 2009 arbeidsongeschikt en ontving een loongerelateerde WGA-uitkering. Na een herbeoordeling door het Uwv werd vastgesteld dat zijn arbeidsongeschiktheid was afgenomen en dat hij voor minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De appellant was het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld.

De rechtbank Gelderland had in haar uitspraak geoordeeld dat het advies van de door haar ingeschakelde deskundige, psychiater drs. N.J. de Mooij, gevolgd kon worden. De deskundige had geen psychiatrische stoornis vastgesteld en de rechtbank vond het onderzoek zorgvuldig en volledig. De Centrale Raad van Beroep heeft deze overwegingen bevestigd en geoordeeld dat er geen reden was om het advies van de deskundige niet te volgen. De Raad concludeerde dat de arbeidsdeskundige de geschiktheid van de geselecteerde functies voldoende had gemotiveerd en dat er geen nieuwe medische gegevens waren ingediend die tot een ander oordeel konden leiden.

De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak benadrukt het belang van deskundige rapportages in het bestuursrecht en de rol van de rechter in het volgen van onafhankelijke adviezen.

Uitspraak

15/5296 WIA
Datum uitspraak: 21 december 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland
van 23 juni 2015, 13/8000 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek
om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 november 2016. Appellant is niet verschenen. Voor het Uwv is verschenen mr. M.W.A. Blind.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is sinds 1 januari 2009 fulltime werkzaam geweest als glaszetter. Op
28 september 2009 is hij uitgevallen. Na afloop van de wettelijke wachttijd is hij met ingang van 26 september 2011 in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde WGA-uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 35 tot 80%.
1.2.
Bij beslissing van 25 maart 2013 heeft het Uwv appellant bericht dat met ingang van
26 juni 2013 deze loongerelateerde WGA-uitkering wordt omgezet in een
WGA-vervolguitkering. Aangezien appellant van mening was dat zijn arbeidsongeschiktheid was toegenomen, heeft hij enerzijds verzocht om een herbeoordeling en anderzijds bezwaar gemaakt tegen de beslissing van 25 maart 2013. Naar aanleiding hiervan is appellant op
26 juni 2013 onderzocht door een verzekeringsarts, die in een rapport van 8 juli 2013 tot de conclusie is gekomen dat appellant als gevolg van zijn klachten beperkingen heeft. Deze beperkingen heeft hij weergegeven in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van
8 juli 2013. Vervolgens is een arbeidsdeskundige in een rapport van 19 juli 2013 tot de conclusie gekomen dat appellant nog steeds niet geschikt is voor zijn eigen werk maar wel voor een zestal andere functies. Op basis van de drie functies met de hoogste lonen heeft de arbeidsdeskundige een mate van arbeidsongeschiktheid berekend van ongeveer 20%. Bij brief van 12 augustus 2013 heeft het Uwv appellant bericht over de uitkomsten van het onderzoek door de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige en deze gegevens betrokken bij de behandeling van het bezwaarschrift van appellant. Aansluitend hebben de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep onderzoeken verricht.
1.3.
Bij beslissing op bezwaar van 8 november 2013 (bestreden besluit) heeft het Uwv vastgesteld dat appellant voor minder dan 35% arbeidsongeschikt is, dat appellant geen recht heeft op een WIA-uitkering en dat de uitkering per 9 januari 2014 zal worden beëindigd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daarbij het advies van de door haar als deskundige benoemde psychiater drs. N.J. de Mooij gevolgd. De rechtbank heeft overwogen dat het door de deskundige verrichte onderzoek volledig en zorgvuldig is. De rechtbank heeft daarom geen reden om te twijfelen aan het rapport van de deskundige en evenmin aan de juistheid van de conclusies van de verzekeringsartsen en is van oordeel dat de psychische beperkingen door het Uwv niet zijn onderschat. Ook met betrekking tot de lichamelijke klachten heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen aanleiding is verdergaande beperkingen aan te nemen. Tenslotte heeft de rechtbank geoordeeld dat in de arbeidskundige rapporten voldoende is gemotiveerd dat de (totaal)belasting van de geselecteerde functies de vastgestelde belastbaarheid van appellant niet overschrijdt.
3.1.
Appellant kan zich niet verenigen met de aangevallen uitspraak. Appellant heeft aangevoerd genoegzaam te hebben aangetoond dat hij op en na de datum in geding niet in staat was tot het verrichten van arbeid, reden waarom hij van oordeel blijft dat hijonveranderd recht heeft op een uitkering ingevolge de Wet WIA.
3.2.
Het Uwv heeft bepleit de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige volgt als de motivering van deze deskundige hem overtuigend voorkomt. Deze situatie doet zich hier voor. De rechtbank kan worden gevolgd in haar oordeel dat er geen reden is om het advies van de deskundige niet te volgen. Het rapport van De Mooij geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek, met inachtneming van de beschikbare medische informatie. Voorts is het rapport inzichtelijk en consistent. De deskundige heeft blijkens zijn rapport geen psychiatrische stoornis kunnen vaststellen. Er zijn in hoger beroep geen medische gegevens ingebracht die tot een ander oordeel moeten leiden over de medische belastbaarheid van appellant.
4.2.
Voorts wordt met de rechtbank geoordeeld dat, uitgaande van de juistheid van de in deze FML vastgestelde medische beperkingen, de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de geschiktheid van de geselecteerde functies in voldoende mate heeft gemotiveerd.
4.3.
De overwegingen 4.1 en 4.2 leiden tot het oordeel dat het bestreden besluit op goede gronden berust.
5.Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door A.T. de Kwaasteniet, in tegenwoordigheid van I.G.A.H. Toma als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 december 2016.
(getekend) A.T. Kwaasteniet
(getekend) I.G.A.H. Toma

JL