ECLI:NL:CRVB:2016:5127

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 december 2016
Publicatiedatum
5 januari 2017
Zaaknummer
15/5305 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de intrekking van de WGA-uitkering en geschiktheid voor geselecteerde functies

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die haar beroep tegen de intrekking van haar WGA-uitkering ongegrond verklaarde. Appellante was werkzaam als secretaresse en schoonmaakster, maar viel uit wegens psychische klachten. Het Uwv had haar WGA-uitkering in 2008 toegekend, maar na een herbeoordeling in 2014 concludeerde een verzekeringsarts dat appellante geen recht meer had op de uitkering, wat leidde tot een beëindiging per 8 september 2014. De rechtbank oordeelde dat het onderzoek door het Uwv zorgvuldig was en dat de bevindingen van de verzekeringsartsen juist waren. Appellante stelde in hoger beroep dat haar medische beperkingen onvoldoende waren meegenomen bij het opstellen van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) en dat de geselecteerde functies ongeschikt voor haar waren. De Raad voor de Rechtspraak bevestigde echter de uitspraak van de rechtbank, waarbij werd gesteld dat de bevindingen van de verzekeringsartsen overtuigend waren en dat appellante niet voldoende medische onderbouwing had voor haar claims. De Raad oordeelde dat het medisch en arbeidskundig onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de geselecteerde functies passend waren voor appellante, waardoor het hoger beroep niet slaagde.

Uitspraak

15/5305 WIA
Datum uitspraak: 21 december 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
18 juni 2015, 15/1118 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 november 2016. Voor appellante is verschenen mr. B. Özates, advocaat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M.K. Dekker.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als secretaresse voor 40 uur per week en daarnaast als schoonmaakster voor 11,33 uur per week. Zij is wegens psychische klachten uitgevallen vanuit een situatie waarin zij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving. Bij besluit van 6 juni 2008 heeft het Uwv appellante met ingang van 21 juli 2008 een WGA-uitkering toegekend.
1.2.
In het kader van een herbeoordeling heeft een verzekeringsarts appellante op het spreekuur onderzocht en op 19 juni 2014 een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld. Daarin zijn beperkingen opgenomen ten aanzien van persoonlijk functioneren, sociaal functioneren, aanpassing aan fysieke omgevingseisen en werktijden. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens met inachtneming van de mogelijkheden en beperkingen van appellante een aantal functies geselecteerd. Het loon dat met de mediaanfunctie verdiend kan worden ligt ongeveer 5% lager dan het maatmaninkomen van appellante. Bij besluit van
7 juli 2014 heeft het Uwv vastgesteld dat appellante geen recht meer heeft op een
WGA-uitkering en de uitkering met ingang van 8 september 2014 beëindigd. Bij besluit van
5 januari 2015 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank geoordeeld dat het onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Het verzekeringsgeneeskundig onderzoek is gebaseerd op anamnese, eigen onderzoek, wat ter hoorzitting is besproken en informatie van de behandelend psycholoog. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft evenals de primaire verzekeringsarts beperkingen op psychisch vlak aangenomen. Hij heeft echter geen aanknopingspunten gezien voor de conclusie dat appellante op de datum in geding niet of dermate minimaal functioneert dat zij psychisch niet zelfredzaam is en voldoet aan één van de vier in artikel 2, vijfde lid, van het Schattingsbesluit genoemde uitzonderingssituaties. De rechtbank is niet gebleken dat de belasting van de geselecteerde functies de mogelijkheden van appellante overschrijdt. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat beide arbeidsdeskundigen na overleg met de verzekeringsarts gemotiveerd hebben besproken waarom de geselecteerde functies, ondanks enkele signaleringen, voor appellante passend zijn.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante naar voren gebracht dat er bij het opstellen van de FML onvoldoende rekening is gehouden met haar medische beperkingen. De geselecteerde functies zijn ongeschikt voor appellante, haar beperkingen laten het niet toe dat zij dagelijks naar buiten gaat en zij is slechts in staat om in een vertrouwde omgeving te werken, zoals bij zichzelf thuis of bij haar moeder.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat het medisch en arbeidskundig onderzoek door het Uwv zorgvuldig is geweest. De Raad ziet, evenals de rechtbank, geen reden om de bevindingen van de verzekeringsartsen (bezwaar en beroep) met betrekking tot de klachten van appellante en de daaruit voortvloeiende beperkingen, zoals neergelegd in de FML van
19 juni 2014, voor onjuist te houden. Bij de totstandkoming van hun rapporten hadden deze artsen de beschikking over informatie van de behandelend sector, waaronder de brief van
24 november 2014 over de intake van appellante bij I-Psy. Uit deze rapporten blijkt overtuigend dat de verzekeringsartsen alle informatie hebben betrokken bij de totstandkoming van de FML en dat dit onder meer heeft geleid tot het aannemen van beperkingen ten aanzien van haar psychische belastbaarheid. Appellante heeft haar gronden met betrekking tot haar onvermogen dagelijks naar buiten te gaan en slechts thuiswerk te kunnen verrichten niet onderbouwd met medische gegevens en dit blijkt ook niet uit de wel beschikbare gegevens. Dat appellante dat zelf zo ervaart is onvoldoende nu dit geen steun vindt in de beschikbare gegevens. Hieruit volgt dat het bestreden besluit op een deugdelijke medische grondslag berust. Het verzoek om een onafhankelijke deskundige te raadplegen wordt gelet op het vorenstaande dan ook afgewezen.
4.2.
Het oordeel van de rechtbank dat appellante, uitgaande van de FML, in medisch opzicht geschikt moet worden geacht voor de geselecteerde functies, wordt onderschreven. In de rapporten van de arbeidsdeskundige en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep zijn de belastende factoren van de functies voldoende inzichtelijk en overtuigend toegelicht.
4.3.
Uit wat onder 4.1 en 4.2 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.T. de Kwaasteniet, in tegenwoordigheid van I.G.A.H. Toma als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 december 2016.
(getekend) A.T. de Kwaasteniet
(getekend) I.G.A.H. Toma

JL