ECLI:NL:CRVB:2016:5127
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de intrekking van de WGA-uitkering en geschiktheid voor geselecteerde functies
In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die haar beroep tegen de intrekking van haar WGA-uitkering ongegrond verklaarde. Appellante was werkzaam als secretaresse en schoonmaakster, maar viel uit wegens psychische klachten. Het Uwv had haar WGA-uitkering in 2008 toegekend, maar na een herbeoordeling in 2014 concludeerde een verzekeringsarts dat appellante geen recht meer had op de uitkering, wat leidde tot een beëindiging per 8 september 2014. De rechtbank oordeelde dat het onderzoek door het Uwv zorgvuldig was en dat de bevindingen van de verzekeringsartsen juist waren. Appellante stelde in hoger beroep dat haar medische beperkingen onvoldoende waren meegenomen bij het opstellen van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) en dat de geselecteerde functies ongeschikt voor haar waren. De Raad voor de Rechtspraak bevestigde echter de uitspraak van de rechtbank, waarbij werd gesteld dat de bevindingen van de verzekeringsartsen overtuigend waren en dat appellante niet voldoende medische onderbouwing had voor haar claims. De Raad oordeelde dat het medisch en arbeidskundig onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de geselecteerde functies passend waren voor appellante, waardoor het hoger beroep niet slaagde.