ECLI:NL:CRVB:2016:5163
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Besluitvorming over arbeidsverplichtingen en rechtsgevolgen in het kader van de Participatiewet
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 december 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Oost-Brabant. De zaak betreft een geschil tussen appellante, die bijstand ontving op grond van de Participatiewet, en het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven. Appellante had bezwaar gemaakt tegen een brief van 28 mei 2015, waarin het college haar arbeidsverplichtingen nader concretiseerde. Het college verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk, omdat de brief volgens hen geen besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) was. De rechtbank volgde dit standpunt en verklaarde het beroep ongegrond.
In hoger beroep stelde appellante dat de brief wel degelijk gericht was op rechtsgevolg en dus als een besluit moest worden aangemerkt. De Raad oordeelde dat de brief van 28 mei 2015 inderdaad een besluit was, omdat deze een nadere concretisering van de arbeidsverplichtingen bevatte. De Raad oordeelde dat appellante niet hoefde te begrijpen dat er sprake was van een misslag en dat het college het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk had verklaard. De rechtbank had dit niet onderkend, waardoor de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit vernietigd moesten worden.
De Raad heeft vervolgens zelf in de zaak voorzien door het besluit van 28 mei 2015 te herroepen en het college te veroordelen in de kosten van appellante in bezwaar, beroep en hoger beroep. De totale kosten werden begroot op € 2.728,-, en het college werd ook verplicht het griffierecht van € 167,- te vergoeden. Deze uitspraak benadrukt het belang van duidelijke communicatie en besluitvorming door bestuursorganen in het kader van de Participatiewet.