ECLI:NL:CRVB:2016:67

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 januari 2016
Publicatiedatum
12 januari 2016
Zaaknummer
14/4580 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.H.M. Roelofs
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering ontheffing arbeidsverplichtingen op grond van dringende redenen in het kader van de WWB

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven, waarbij ontheffing van arbeidsverplichtingen op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) is geweigerd. Appellante, die al jaren kampt met lichamelijke en psychische klachten, ontving bijstand op basis van de WWB. In eerdere besluiten is haar ontheffing verleend van bepaalde arbeidsverplichtingen, maar niet van alle verplichtingen. Appellante verzocht het college om volledige ontheffing, maar het college weigerde dit en handhaafde de verplichtingen. De rechtbank Oost-Brabant verklaarde het beroep van appellante tegen het besluit van het college gegrond, maar liet de rechtsgevolgen van het besluit in stand. Appellante ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat de afweging of er dringende redenen zijn voor ontheffing van de verplichtingen een individuele beoordeling vereist. De door het college gehanteerde beleidslijn, die alleen ontheffing van de actieve sollicitatieverplichting toestaat, was niet in overeenstemming met de wet. De Raad concludeerde echter dat appellante onvoldoende had onderbouwd dat haar medische situatie was veranderd ten opzichte van eerdere besluiten, waardoor het college geen aanleiding had om een nader medisch onderzoek te laten verrichten. Het hoger beroep van appellante werd afgewezen en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.

Uitspraak

14/4580 WWB
Datum uitspraak: 12 januari 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
31 juli 2014, 14/794 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. Z.M. Alaca, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 december 2015. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Alaca. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.C.N. van Dijk.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende voor dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontvangt bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). Appellante is al jaren bekend met lichamelijke en psychische klachten. Op verzoek van het college heeft Aob Compaz eind 2009 een medisch en arbeidskundig onderzoek verricht bij appellante ter vaststelling van haar arbeidsmogelijkheden. Volgens het door Aob Compaz uitgebrachte advies van 8 februari 2010 heeft appellante structurele fysieke beperkingen die deels blijvend van aard zijn en is zij op dat moment niet in staat tot het deelnemen aan een arbeidstraject. Verder blijkt uit dit advies dat appellante voor de beoordeling van de mentale belastbaarheid naar een psycholoog is doorverwezen.
1.2.
Bij besluit van 22 maart 2010 heeft het college appellante gedurende de periode van
22 maart 2010 tot 22 maart 2011 ontheffing verleend van de arbeidsverplichtingen, bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB, maar niet van de verplichtingen, bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder b, van de WWB. Appellante heeft tegen dit besluit geen rechtsmiddel aangewend.
1.3.
Bij besluit van 15 oktober 2012 heeft college appellante tot 15 januari 2013 ontheffing verleend van de arbeidsverplichtingen, bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB, maar haar niet van de verplichtingen, bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder b en c, van de WWB. Ook tegen dit besluit is appellante niet opgekomen.
1.4.
Op 7 oktober 2013 heeft appellante het college verzocht aan haar te bevestigen dat zij volledig ontheven is van de plicht tot arbeidsinschakeling, alsmede dat arbeidsinschakeling in verband met haar chronische pijnklachten niet binnen een termijn van een jaar is te voorzien. Ter onderbouwing van haar verzoek heeft appellante een zorgovereenkomst van Idiomes van 1 oktober 2013 overgelegd.
1.5.
Bij besluit van 15 oktober 2013, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 24 februari 2014 (bestreden besluit), heeft het college appellante tot uiterlijk 1 oktober 2014 ontheffing verleend van de arbeidsverplichtingen, bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB. De verplichtingen, bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder b en c, van de WWB bleven onverkort van kracht. Het college heeft aan het bestreden besluit - kort samengevat - ten grondslag gelegd dat het college in zijn algemeenheid geen ontheffing verleent van de verplichting tot sociale activering, maar alleen van de actieve sollicitatieverplichting, als bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. De rechtbank heeft in dat kader overwogen dat de afweging of sprake is van dringende redenen die ontheffing van de verplichtingen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de WWB rechtvaardigen, een individuele beoordeling vergt. De door het college gehanteerde beleidslijn dat alleen ontheffing van de actieve sollicitatieverplichting kan worden verleend, verdraagt zich daar niet mee. Nu het bestreden besluit uitsluitend op deze overweging is gebaseerd, berust het op een ondeugdelijke grondslag. De rechtbank heeft echter aanleiding gezien de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. Anders dan appellante heeft betoogd, is appellante nooit ontheffing verleend van de verplichtingen op grond van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b of c, van de WWB. Met de enkele verwijzing naar de situatie van de afgelopen vier en een half jaar heeft appellante niet onderbouwd dat thans wel ontheffing van het bepaalde in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b of c, van de WWB zou moeten plaatsvinden. Uit de door appellante in beroep overgelegde kopieën van de afsprakenkaart van de behandelend GZ-psycholoog, werkzaam bij het Gezondheidscentrum Stratum, en de zorgovereenkomsten van Idiomes van 18 december 2012 en 1 oktober 2013 valt zonder nadere onderbouwing niet op te maken dat zich ten aanzien van appellante dringende redenen voordoen op grond waarvan het college ook ontheffing van het bepaalde in artikel 9, eerste lid, aanhef en
onder b of c, van de WWB had dienen te verlenen. Van een wezenlijke wijziging in de gezondheidssituatie van appellante ten opzichte van het advies van Aob Compaz uit 2010 is de rechtbank niet gebleken. Gelet hierop heeft de rechtbank geen dringende redenen gezien op grond waarvan appellante niet langer aan de hier aan de orde zijnde verplichtingen zou kunnen voldoen.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd voor zover daarbij de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand zijn gelaten.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de WWB is de belanghebbende van 18 jaar of ouder doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd, vanaf de dag van melding als bedoeld in artikel 44, tweede lid, verplicht:
a. naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van een voorziening als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, te verkrijgen en deze te aanvaarden, waaronder begrepen registratie als werkzoekende bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, indien hem daartoe het recht toekomt op grond van artikel 30b, eerste lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.
b. gebruik te maken van een door het college aangeboden voorziening, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling, alsmede mee te werken aan een onderzoek naar zijn mogelijkheden tot arbeidsinschakeling en, indien van toepassing, mee te werken aan het opstellen, uitvoeren en evalueren van een plan van aanpak als bedoeld in artikel 44a;
c. naar vermogen door het college opgedragen onbeloonde maatschappelijke nuttige werkzaamheden te verrichten die worden verricht naast of in aanvulling of reguliere arbeid en die niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt.
Ingevolge het tweede lid kan het college, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, in individuele gevallen tijdelijk ontheffing verlenen van een verplichting als bedoeld in het eerste lid.
4.2.
De rechtbank heeft het bestreden besluit terecht opgevat als een weigering appellante op grond van artikel 9, tweede lid, van de WWB wegens dringende redenen te ontheffen van de in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b en c, van de WWB opgenomen verplichtingen.
4.3.
Appellante heeft in de eerste plaats aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte het verzoek van het college om de behandeling ter zitting uit te stellen in verband met het laten verrichten van een nader medisch onderzoek, heeft afgewezen.
4.4.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Het enkele feit dat het college om uitstel heeft verzocht, maakt niet dat de rechtbank gehouden was om dit uitstelverzoek te honoreren. De beslissing om al dan niet een uitstelverzoek te honoreren, is een procedurele beslissing. Onder de gegeven omstandigheden heeft de rechtbank in redelijkheid kunnen besluiten geen uitstel te verlenen.
4.5.
Voorts heeft appellante betoogd dat de rechtbank in de aangevallen uitspraak ten onrechte niet heeft vermeld dat de rechtbank het onder 4.3 genoemde uitstelverzoek heeft afgewezen.
4.6.
Ook dit betoog faalt. De rechtbank was niet gehouden om in de uitspraak te vermelden dat zij het verzoek om uitstel heeft afgewezen en op welke gronden zij dit heeft gedaan. Overigens blijkt uit het proces-verbaal van de zitting dat het verzoek om uitstel door de rechtbank ter zitting aan de orde is gesteld, dat het college niet heeft geprotesteerd tegen de procedurele gang van zaken en dat appellante medisch onderzoek overbodig achtte.
4.7.
Met betrekking tot haar medische situatie heeft appellante aangevoerd dat deze in de loop der jaren is verslechterd en dat de rechtbank zelf niet de medische deskundigheid bezit om hierover een oordeel te vellen. De rechtbank had haar en het college in de gelegenheid moeten stellen om nadere medische informatie op te vragen bij de psycholoog dan wel het college in de gelegenheid moeten stellen nader medisch onderzoek uit te laten voeren.
4.8.
De Raad onderschrijft het onder 2 weergegeven oordeel van de rechtbank en maakt haar overwegingen tot de zijne. De Raad voegt daaraan toe dat appellante nooit kenbaar is opgekomen tegen de besluiten van 22 maart 2010 en 15 oktober 2012, waarbij appellante uitsluitend ontheffing is verleend van de actieve sollicitatieverplichting als bedoeld in
artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB. Nu appellante onvoldoende met medische stukken heeft onderbouwd en ook overigens niet is gebleken dat haar medische situatie ten opzichte van 2010 is gewijzigd, bestond voor het college geen aanleiding of noodzaak om eerst een nader medisch onderzoek te laten verrichten alvorens het besluit van 15 oktober 2013 te nemen.
4.9.
Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, zal daarom worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs, in tegenwoordigheid van C.A.W. Zijlstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 januari 2016.
(getekend) R.H.M. Roelofs
(getekend) C.A.W. Zijlstra

HD