ECLI:NL:CRVB:2016:68
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.H.M. Roelofs
- Rechtspraak.nl
Herziening van de intrekking van bijstand en terugvordering op grond van schending van de inlichtingenverplichting
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 januari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De appellant, die samen met zijn echtgenote bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), had hoger beroep ingesteld tegen de intrekking van zijn bijstand over de periode van 18 augustus 2010 tot 20 december 2012. Deze intrekking was gebaseerd op de schending van de inlichtingenverplichting. Het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven had de bijstand ingetrokken en de gemaakte kosten van bijstand teruggevorderd, wat leidde tot een juridisch geschil.
De rechtbank had eerder het beroep van de appellant tegen het besluit van het college ongegrond verklaard, omdat de appellant geen hoger beroep had ingesteld tegen een eerdere uitspraak van 21 maart 2014, waarin de intrekking van de bijstand in rechte vaststond. De Centrale Raad van Beroep bevestigde deze uitspraak en oordeelde dat het college verplicht was om de gemaakte kosten van bijstand terug te vorderen op grond van artikel 58, eerste lid, van de WWB. De Raad stelde vast dat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien en dat de financiële gevolgen van de terugvordering pas aan de orde zijn wanneer daadwerkelijk tot invordering wordt overgegaan.
De uitspraak benadrukt het belang van het naleven van de inlichtingenverplichting door bijstandsontvangers en de gevolgen van het niet tijdig aanvechten van besluiten door appellanten. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en wees de verzoeken van de appellant af.