ECLI:NL:CRVB:2016:734
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Medeterugvordering bijstand en gezamenlijke huishouding
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in hoger beroep over de medeterugvordering van bijstandsverlening aan A, die bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De zaak betreft de vraag of A en appellante een gezamenlijke huishouding hebben gevoerd, wat gevolgen heeft voor de rechtmatigheid van de bijstandsverlening. A ontving sinds 2 juli 2010 bijstand naar de norm voor een alleenstaande, terwijl appellante op een ander adres stond ingeschreven. Na een signaal van vermoedelijke gezamenlijke huishouding heeft de gemeente Almere een onderzoek ingesteld, wat leidde tot de intrekking van de bijstand en terugvordering van bijstandsbetalingen. De rechtbank Midden-Nederland heeft het beroep van appellante gegrond verklaard, maar de medeterugvordering van de kosten van bijstand over een bepaalde periode in stand gelaten. Appellante heeft hiertegen hoger beroep ingesteld, waarbij zij betwist dat er sprake was van een gezamenlijke huishouding. De Raad heeft de onderzoeksresultaten en verklaringen van A en omwonenden beoordeeld en geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs is voor de stelling dat A zijn hoofdverblijf op het adres van appellante had. De Raad heeft het hoger beroep van appellante gegrond verklaard, de eerdere uitspraak vernietigd en de terugvordering van bijstandsbetalingen ongedaan gemaakt. Tevens is het college veroordeeld in de proceskosten van appellante.