ECLI:NL:CRVB:2016:742

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 februari 2016
Publicatiedatum
2 maart 2016
Zaaknummer
13/3682 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H. van Leeuwen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) met betrekking tot haar arbeidsongeschiktheid. Appellante had eerder een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ontvangen, maar deze was herzien naar een lagere mate van arbeidsongeschiktheid. Appellante stelde dat haar beperkingen waren toegenomen sinds 2008 en voerde aan dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat er geen sprake was van toegenomen arbeidsongeschiktheid. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de medische onderbouwing van het besluit van het Uwv zorgvuldig was en dat er geen nieuwe medische gegevens waren die de stelling van appellante konden onderbouwen. De Raad concludeerde dat de FML van 14 mei 2005 nog steeds van toepassing was en dat de functies die aan het besluit ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor appellante. De Raad verklaarde het beroep van appellante ongegrond en veroordeelde het Uwv in de proceskosten van appellante, die in totaal € 2.728,- bedroegen. De uitspraak werd gedaan op 19 februari 2016.

Uitspraak

13/3682 WAO, 15/6412 WAO
Datum uitspraak: 19 februari 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
31 mei 2013, 12/605 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.C. Cornelisse, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 januari 2015. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Cornelisse. Het Uwv heeft zich niet laten vertegenwoordigen. Na de zitting heeft de Raad het onderzoek heropend en enkele vragen aan het Uwv gesteld. Het Uwv heeft in reactie hierop een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van
25 februari 2015 en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van
13 maart 2015 aan de Raad gezonden.
Het Uwv heeft op 25 juni 2015 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen, waarin de arbeidsongeschiktheid van appellante per 28 december 2009 is vastgesteld op 35 tot 45%. Appellante heeft haar zienswijze daarover naar voren gebracht.
Het onderzoek ter zitting is voortgezet op 27 november 2015. Namens appellante is verschenen mr. Cornelisse. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. W.J. Belder.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 20 mei 2005 heeft het Uwv de uitkering van appellante op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), die was berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100% met ingang van 20 juli 2005 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25-35%.
1.2.
Op 18 juni 2011 heeft appellante zich vanaf 2008 toegenomen arbeidsongeschikt gemeld. Bij besluit van 30 september 2011 heeft het Uwv de uitkering op grond van de WAO van appellante ongewijzigd vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25-35%. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit is bij besluit van 14 maart 2012 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het besluit van 14 maart 2012 ongegrond verklaard.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat er geen sprake is van toegenomen arbeidsongeschiktheid, zij heeft in dit verband gewezen op de brief van orthopedisch chirurg W.H.C. Rijnen van 18 april 2012, waarin is vermeld dat bij appellante sprake is van een zeer uitgebreide degeneratie van de lumbale wervelkolom. Een dergelijke degeneratie ontstaat niet van de ene op de andere dag, zo stelt appellante. Appellante heeft de Raad verzocht een deskundige te benoemen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. Bij de nieuwe beslissing op bezwaar van 25 juni 2015 (bestreden besluit 2) heeft het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid per 28 december 2009 nader vastgesteld op 35 tot 45%. Aan bestreden besluit 2 liggen verzekeringsgeneeskundige en arbeidskundige rapporten ten grondslag waarin is toegelicht dat er geen aanleiding is gezien de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) aan te passen en dat een nadere selectie van voor appellante geschikte functies tot indeling in een hogere arbeidsongeschiktheidsklasse leidt.
5.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.2.
Bestreden besluit 2 is een nieuwe beslissing op het bezwaar dat appellante heeft gemaakt tegen het besluit van 30 september 2011 en dat het door de rechtbank beoordeelde besluit van 14 maart 2012 vervangt. Dat betekent dat zowel de aangevallen uitspraak, waarbij het besluit van 14 maart 2012 in stand is gelaten, als het besluit van 14 maart 2012 moeten worden vernietigd. Omdat bestreden besluit 2 niet volledig tegemoet komt aan het bezwaar van appellante maakt dit besluit, gelet op de artikelen 6:18, 6:19, eerste lid, en 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht, deel uit van het geding.
5.3.
Het beroep van appellante is gericht tegen de, ten opzichte van het besluit van
14 maart 2012 ongewijzigd vastgestelde, medische grondslag van bestreden besluit 2.
5.4.
Dienaangaande is de Raad van oordeel dat de medische onderbouwing van het besluit van 14 maart 2012 op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen en dat op grond van alle over appellante beschikbare medische gegevens niet kan worden geoordeeld dat sprake is van toegenomen beperkingen vanaf 2008 in vergelijking met 20 juli 2005. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft genoegzaam gemotiveerd dat de brief van orthopedisch chirurg Rijnen van 18 april 2012 geen nieuwe medische gegevens bevat over de gezondheidstoestand van appellante. Van belang is voorts dat de verzekeringsarts, na lichamelijk onderzoek, op
5 september 2011 heeft geconcludeerd dat de beperkingen in de FML van 14 mei 2005 nog steeds gelden voor appellante.
5.5.
Op verzoek van de Raad heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep, gelet op het bepaalde in artikel 37 van de WAO, beoordeeld of er in de periode tot 14 maart 2012, de datum van het eerste bestreden besluit, sprake was van toegenomen beperkingen. Onder verwijzing naar de beschikbare medische gegevens, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep op overtuigende wijze gemotiveerd dat in de FML van 5 september 2011 voldoende rekening is gehouden met de beperkingen van appellante voor de belasting van de rug en de rechterheup en dat er geen sprake was van toegenomen beperkingen op enig moment tussen 2008 en 14 maart 2012. Het vorenstaande betekent dat de medische grondslag van bestreden besluit 2 kan worden onderschreven. Hieruit volgt dat geen aanleiding wordt gezien om het verzoek van appellante om een deskundige in te schakelen te honoreren.
5.6.
Uitgaande van de juistheid van de voor appellante vastgestelde beperkingen, is de Raad van oordeel dat de functies die aan bestreden besluit 2 ten grondslag liggen, gelet op de daaraan verbonden belastende aspecten, als voor appellante in medisch opzicht geschikt dienen te worden aangemerkt. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft dit in zijn rapporten van 13 maart 2015 en 16 juni 2015 voldoende toegelicht.
5.7.
Uit 5.4 tot en met 5.6 volgt dat bestreden besluit 2 berust op een toereikende medische en arbeidskundige grondslag. Het beroep tegen bestreden besluit 2 wordt ongegrond verklaard.
6. Er is aanleiding het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante. De kosten van verleende rechtsbijstand worden begroot op € 992,- in beroep en op € 1.736,- in hoger beroep, in totaal € 2.728,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 14 maart 2012 gegrond en vernietigt dat besluit;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 25 juni 2015 ongegrond;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante in beroep en in hoger beroep tot een
bedrag van in totaal € 2.728,-;
- bepaalt dat het Uwv het door appellante betaalde griffierecht in beroep en in hoger beroep
van in totaal € 160,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door H. van Leeuwen, in tegenwoordigheid van J.R. van Ravenstein als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 februari 2016.
(getekend) H. van Leeuwen
(getekend) J.R. van Ravenstein

TM