ECLI:NL:CRVB:2016:756

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 maart 2016
Publicatiedatum
4 maart 2016
Zaaknummer
14/2863 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.J. Simon
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van kinderbijslag wegens het bereiken van de leeftijd van 18 jaar door het jongste kind

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 maart 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, woonachtig in Marokko, had hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de Sociale verzekeringsbank (Svb) die hem had meegedeeld dat hij geen recht meer had op kinderbijslag op grond van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) omdat zijn jongste kind, [A.], de leeftijd van 18 jaar had bereikt. De Svb had eerder op 16 oktober 2012 besloten dat appellant geen recht meer had op kinderbijslag, en dit besluit was niet door appellant bestreden.

In maart 2013 diende appellant opnieuw een aanvraag in voor kinderbijslag voor zijn drie jongere kinderen, maar deze werd afgewezen omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die de Svb tot een ander besluit konden brengen. De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarna hij in hoger beroep ging. Appellant voerde aan dat hij al sinds 1980 kinderbijslag ontving en nu ook een pensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet ontvangt, en dat hij zorgt voor zijn kinderen.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de Svb de aanvraag van appellant terecht had aangemerkt als een verzoek om terug te komen van het eerdere besluit. De Raad concludeerde dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een herziening van het besluit rechtvaardigden. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

14/2863 AKW
Datum uitspraak: 4 maart 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
10 april 2014, 13/6368 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats], Marokko (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 januari 2016. Appellant is daarbij niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H.S. van Zanten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 16 oktober 2012 heeft de Svb aan appellant meegedeeld dat hij vanaf het derde kwartaal van 2012 geen recht meer heeft op kinderbijslag op grond van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW), omdat zijn dochter [A.] de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt. Hieraan ligt ten grondslag dat appellant, die in Marokko woont en een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering ontving, recht had op kinderbijslag zolang zijn jongste kind voor wie hij recht had op kinderbijslag vóór 1 januari 2000 nog geen 18 jaar is geworden. Tegen dit besluit heeft appellant geen rechtsmiddel aangewend.
1.2.
In maart 2013 heeft appellant opnieuw kinderbijslag aangevraagd waarbij hij heeft vermeld dat hij nog drie kinderen heeft die zijn geboren in 2008, 2009 en 2012 voor wie hij kinderbijslag wil ontvangen.
1.3.
Bij besluit van 19 april 2013 heeft de Svb de aanvraag om kinderbijslag afgewezen onder verwijzing naar het besluit van 16 oktober 2012 omdat geen sprake is van nieuw gebleken feiten of omstandigheden.
1.4.
Bij beslissing op bezwaar van 25 september 2013 (bestreden besluit) is het bezwaar tegen het besluit van 19 april 2013 ongegrond verklaard. Daarbij is overwogen dat de aanvraag om kinderbijslag met betrekking tot het derde en vierde kwartaal van 2012 wordt aangemerkt als verzoek om herziening, omdat in het besluit van 16 oktober 2012 al was beslist ten aanzien van deze kwartalen. Het verzoek om herziening wordt afgewezen omdat geen sprake is van nieuw gebleken feiten of gewijzigde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Met betrekking tot het eerste en tweede kwartaal van 2013 wordt overwogen dat appellant vanaf het derde kwartaal van 2012 niet meer verzekerd is voor de AKW omdat zijn kind [A.] op 21 juni 2012 18 jaar is geworden en appellant vanaf dat kwartaal niet meer valt onder het overgangsrecht.
2. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij kinderbijslag ontving vanaf 1980, dat hij nu ook een pensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet ontvangt en dat hij zorgt voor zijn kinderen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Svb heeft de aanvraag van appellant om kinderbijslag met betrekking tot het derde en vierde kwartaal van 2012 terecht aangemerkt als een verzoek om terug te komen van het besluit van 16 oktober 2012 in de zin van artikel 4:6 van de Awb. Nu appellant geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden heeft vermeld, heeft de Svb de aanvraag ten aanzien van die kwartalen kunnen afwijzen onder verwijzing naar het besluit van 16 oktober 2012.
4.2.
Met betrekking tot het eerste en tweede kwartaal van 2013 geldt het volgende.
Voor 1 januari 2000 was appellant verzekerd voor de volksverzekeringen op grond van
artikel 26, eerste lid, van het Besluit uitbreiding en beperking kring volksverzekeringen 1999 (KB 746). Dit artikel is met ingang van 1 januari 2000 vervallen. In artikel 27 van KB 746 is een overgangsregeling getroffen voor personen die tot aan 1 januari 2000 verzekerd waren ingevolge de volksverzekeringen op grond van artikel 26 van KB 746 en die uitsluitend door het vervallen van dit artikel, vanaf die dag geen recht meer hebben op kinderbijslag op grond van de AKW. Voor die personen bleef artikel 26 van KB 746 ook vanaf 1 januari 2000 van toepassing zolang het jongste kind voor wie de verzekerde voor die dag recht had op kinderbijslag de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt. Artikel 27 van KB 746 is met ingang van 1 januari 2006 vervallen. Ingevolge artikel 7c van de AKW, zoals dat artikel luidt vanaf 2008, behoudt de persoon die op 31 december 2005 voortgezet verzekerd was op grond van artikel 27 van KB 746, en die op die dag nog recht had op kinderbijslag, recht op kinderbijslag zolang het jongste kind voor wie betrokkene vóór 31 december 1999 recht had op kinderbijslag de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt.
4.3.
[A.] is het jongste kind voor wie appellant vóór 31 december 1999 recht had op kinderbijslag. Zij is met ingang van het derde kwartaal van 2012 18 jaar. Vanaf dat kwartaal heeft appellant geen recht meer op kinderbijslag, ook niet voor de kinderen die na 1 januari 2000 zijn geboren. Aan de door appellant door hem naar voren gebrachte omstandigheden kan geen verzekering ingevolge de AKW worden ontleend.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. Simon, in tegenwoordigheid van L.L. van den IJssel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 maart 2016.
(getekend) H.J. Simon
(getekend) L.L. van de IJssel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH
’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip verzekerde.

HD