ECLI:NL:CRVB:2016:769
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- G. van Zeben-de Vries
- Rechtspraak.nl
Weigering van WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 maart 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, die een uitkering op grond van de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA) had aangevraagd, werd door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) geweigerd omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat er sprake was van een zorgvuldig verzekeringsgeneeskundig onderzoek en dat er geen reden was om te twijfelen aan de medische beoordeling van de verzekeringsartsen.
De appellant voerde in hoger beroep aan dat er onvoldoende rekening was gehouden met zijn beperkingen ten aanzien van zijn knieën en rug, en dat de voorgehouden functies niet geschikt waren vanwege de bijwerkingen van zijn medicatie. De Raad oordeelde echter dat de rechtbank terecht had overwogen dat de geschiktheid van de functies afdoende was gemotiveerd door de arbeidsdeskundige. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat er geen nieuwe medische onderbouwing was ingediend die de eerdere beoordeling in twijfel trok.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door G. van Zeben-de Vries, in tegenwoordigheid van griffier L.H.J. van Haarlem.