ECLI:NL:CRVB:2016:802
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- G. van Zeben-de Vries
- L.H.J. van Haarlem
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake weigering uitkering op basis van de Wet WIA door het Uwv
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel, die op 26 november 2014 het beroep van appellante ongegrond verklaarde. Appellante had een aanvraag ingediend voor een uitkering op basis van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), maar deze aanvraag werd door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) afgewezen omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellante was van mening dat er onvoldoende rekening was gehouden met haar rug- en bekkenklachten, en dat haar beperkingen niet goed waren beoordeeld.
De rechtbank oordeelde dat het Uwv zorgvuldig had gehandeld en dat de medische onderzoeken voldoende waren om de afwijzing van de uitkering te onderbouwen. Appellante stelde in hoger beroep dat de verzekeringsartsen onvoldoende beperkingen hadden aangenomen en dat de door het Uwv geselecteerde functies niet passend waren. De Centrale Raad van Beroep bevestigde echter de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de gronden van appellante niet konden slagen. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat de aangevallen uitspraak diende te worden bevestigd.
De uitspraak werd gedaan door G. van Zeben-de Vries als voorzitter, met L.H.J. van Haarlem als griffier. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 4 maart 2016.