ECLI:NL:CRVB:2016:803

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 maart 2016
Publicatiedatum
8 maart 2016
Zaaknummer
14/5477 ANW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.J. Simon
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van een halfwezenuitkering met terugwerkende kracht en de rol van de Sociale Verzekeringsbank

In deze zaak gaat het om de toekenning van een halfwezenuitkering op basis van de Algemene nabestaandenwet (ANW) voor de zoon van appellante, na het overlijden van zijn vader. Appellante heeft in mei 2013 een aanvraag ingediend voor de uitkering, die door de Sociale Verzekeringsbank (Svb) met terugwerkende kracht tot mei 2012 is toegekend. Echter, de aanvraag voor een eerdere ingangsdatum werd afgewezen. De rechtbank Midden-Nederland heeft het beroep van appellante tegen deze beslissing ongegrond verklaard, waarna appellante in hoger beroep ging.

Tijdens de zitting in hoger beroep heeft appellante betoogd dat er sprake is van een bijzonder geval, omdat de late aanvraag het gevolg zou zijn van onjuiste of onvolledige voorlichting door de Svb. Appellante stelde dat de inschrijving van de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap in de gemeentelijke basisadministratie (GBA) in december 2008 de Svb had moeten aanzetten tot het bevorderen van de aanvraag voor de halfwezenuitkering.

De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat de Svb niet verplicht was om de aanvraag te bevorderen en dat er geen sprake was van onjuiste of onvolledige voorlichting. De Raad heeft vastgesteld dat de Svb geen afnemersindicatie had voor de vader van de aanvrager, waardoor deze niet op de hoogte was van het overlijden van de vader en de inschrijving van het vaderschap. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het hoger beroep af, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

14/5477 ANW
Datum uitspraak: 4 maart 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
14 augustus 2014, 14/77 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. E.A.C. Nijhof-Top, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 januari 2016. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. P. Bosma, opvolgend advocaat. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Marijnissen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Uit de relatie van appellante en [A.] is op 13 december 2005 een zoon, [B.], geboren. Op 6 mei 2006 is [A.] overleden. Na het overlijden heeft gerechtelijke vaststelling van het vaderschap van [A.] van [B.] plaatsgevonden. In december 2008 heeft de gemeente de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap opgenomen in de toenmalige gemeentelijke basisadministratie (GBA) en zijn de gegevens van [B.] ook aan de opgeschorte persoonslijst van zijn vader toegevoegd.
1.2.
In mei 2013 heeft appellante de Svb verzocht om toekenning van een halfwezenuitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet (ANW) ten behoeve van [B.].
1.3.
Bij besluit van 5 juni 2013 heeft de Svb een halfwezenuitkering toegekend met ingang van mei 2012. Het verzoek om de uitkering eerder te laten ingaan, is afgewezen.
1.4.
Bij besluit op bezwaar van 27 november 2013 (bestreden besluit) is het bezwaar tegen de ingangsdatum van mei 2012 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
2.1.
Appellante heeft zich ter zitting in hoger beroep, nader, op het standpunt gesteld dat sprake is van een bijzonder geval als bedoeld in artikel 33, vierde lid, van de ANW. De te late aanvraag van de ANW-uitkering is volgens appellante een gevolg van onjuiste of onvolledige voorlichting door de Svb. Appellante heeft zich op het standpunt gesteld dat de inschrijving in de GBA van de vaststelling van het gerechtelijke vaderschap in december 2008 voor de Svb aanleiding had moeten zijn om een aanvraag om toekenning van een halfwezenuitkering te bevorderen.
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1.
Tussen partijen is in hoger beroep in geschil of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat eerst met ingang van mei 2012 aan appellante een halfwezenuitkering is toegekend. In het bijzonder is daarbij tussen partijen in geschil of sprake is van een bijzonder geval als bedoeld in artikel 33, vierde lid, van de ANW.
3.2.
Op grond van het beleid van de Svb wordt een bijzonder geval onder andere aanwezig geacht indien de te late aanvraag een aantoonbaar gevolg is van onjuiste en/of onvolledige voorlichting door een publiekrechtelijk orgaan en betrokkene redelijkerwijs niet aan die voorlichting had hoeven twijfelen.
3.3.
Appellante wordt niet gevolgd in haar stelling dat sprake is van een bijzonder geval. Daarbij is in aanmerking genomen dat de Svb in het verweerschrift en ter zitting heeft toegelicht dat zij ten tijde in het geding bij gemeenten een afnemersindicatie (abonnement op wijzigingen van de GBA) had voor inwoners die eveneens als belanghebbenden bij de Svb bekend waren. Van burgers die niet tot de ‘klantenkring’ van de Svb behoren had zij geen afnemersindicatie.
3.4.
Bij de geboorte van [B.] was voor hem geen vader bekend. Appellante heeft voor haar zoon zelfstandig kinderbijslag aangevraagd, wat aan haar werd toegekend vanaf januari 2006. Op de datum van het overlijden van [A.], 6 mei 2006, was [B.] niet erkend als zijn kind. [A.] was daarom niet bekend bij de Svb, zodat voor hem bij de gemeente geen afnemersindicatie bestond en zijn overlijden om die reden niet aan de Svb werd gemeld. Om dezelfde reden werd de inschrijving van de vaststelling van het vaderschap in december 2008 niet bij de Svb gemeld.
3.5.
Voor [B.] had de Svb bij de gemeente wel een afnemersindicatie. De inschrijving in de GBA van de vaderschapsband met [A.] in december 2008 werd echter niet door de afnemersindicatie bij de Svb gemeld, omdat dat in het kader van de toekenning van de kinderbijslag geen relevant gegeven was. Voor zover al gezegd zou kunnen worden dat de Svb via de afnemersindicatie wel op de hoogte had behoren te zijn van de vaststelling van het vaderschap van [A.] en daarmee ook met diens overlijden, dan nog kan hieruit niet worden geconcludeerd dat sprake is van een onjuiste of onvolledige voorlichting door de Svb. Voor de Svb bestaat immers geen rechtsplicht tot het bevorderen van een ANW-aanvraag.
3.6.
Het onder 3.2 tot en met 3.5 overwogene leidt tot het oordeel dat het hoger beroep niet kan slagen, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
4. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. Simon, in tegenwoordigheid van L.L. van den IJssel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 maart 2016.
(getekend) H.J. Simon
(getekend) L.L. van den IJssel

NK