Uitspraak
8 augustus 2013, 12/6014 (aangevallen uitspraak)
OVERWEGINGEN
BESLISSING
P. Vrolijk als leden, in tegenwoordigheid van N. van Rooijen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 maart 2016.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 maart 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van kinderbijslag aan appellant, die in Marokko woont. Appellant had op 27 april 2011 een aanvraag ingediend voor kinderbijslag op basis van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW), na eerder een arbeidsongeschiktheidsuitkering te hebben ontvangen. De Sociale Verzekeringsbank (Svb) had de aanvraag afgewezen, omdat appellant volgens hen niet als verzekerde voor de AKW kon worden aangemerkt. De Svb hanteerde een terugwerkende kracht van vijf jaar, wat leidde tot de beoordeling van het recht op kinderbijslag vanaf het eerste kwartaal van 2006.
De rechtbank Amsterdam had het beroep van appellant tegen het besluit van de Svb ongegrond verklaard. In hoger beroep voerde appellant aan dat hij recht had op een langere terugwerkende kracht, maar de Raad oordeelde dat er geen bewijs was dat appellant zijn recht op kinderbijslag eerder had veiliggesteld dan de aanvraagdatum. De Raad bevestigde dat de Svb het beleid correct had toegepast en dat de terugwerkende kracht van vijf jaar redelijk was. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak benadrukt de voorwaarden waaronder terugwerkende kracht kan worden verleend bij aanvragen voor kinderbijslag en de rol van de Svb in het beoordelen van dergelijke aanvragen. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.