ECLI:NL:CRVB:2016:861

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 maart 2016
Publicatiedatum
11 maart 2016
Zaaknummer
13/5050 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op kinderbijslag met betrekking tot terugwerkende kracht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 maart 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van kinderbijslag aan appellant, die in Marokko woont. Appellant had op 27 april 2011 een aanvraag ingediend voor kinderbijslag op basis van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW), na eerder een arbeidsongeschiktheidsuitkering te hebben ontvangen. De Sociale Verzekeringsbank (Svb) had de aanvraag afgewezen, omdat appellant volgens hen niet als verzekerde voor de AKW kon worden aangemerkt. De Svb hanteerde een terugwerkende kracht van vijf jaar, wat leidde tot de beoordeling van het recht op kinderbijslag vanaf het eerste kwartaal van 2006.

De rechtbank Amsterdam had het beroep van appellant tegen het besluit van de Svb ongegrond verklaard. In hoger beroep voerde appellant aan dat hij recht had op een langere terugwerkende kracht, maar de Raad oordeelde dat er geen bewijs was dat appellant zijn recht op kinderbijslag eerder had veiliggesteld dan de aanvraagdatum. De Raad bevestigde dat de Svb het beleid correct had toegepast en dat de terugwerkende kracht van vijf jaar redelijk was. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.

De uitspraak benadrukt de voorwaarden waaronder terugwerkende kracht kan worden verleend bij aanvragen voor kinderbijslag en de rol van de Svb in het beoordelen van dergelijke aanvragen. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

13/5050 AKW
Datum uitspraak: 11 maart 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
8 augustus 2013, 12/6014 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] , Marokko (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 december 2015. Appellant is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.L.F.B. Metz.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren in 1950 en in het bezit van de Marokkaanse nationaliteit, is enige tijd in Nederland werkzaam geweest.
1.2.
Op 27 april 2011 heeft appellant aan de Svb verzocht om toekenning van kinderbijslag op grond van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) op de grond dat aan appellant bij besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 17 januari 2011 met terugwerkende kracht vanaf 7 september 1992 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) is toegekend.
1.3.
Bij besluit van 7 juni 2012 heeft de Svb de aanvraag van appellant afgewezen. Appellant kan volgens de Svb niet aangemerkt worden als verzekerde voor de AKW, op de grond dat hij over het vierde kwartaal van 1999 geen daadwerkelijk recht had op kinderbijslag. Bij besluit van 26 oktober 2012 heeft de Svb naar aanleiding van het bezwaar van appellant alsnog kinderbijslag toegekend aan appellant (het bestreden besluit). Bij dit besluit heeft de Svb appellant aangemerkt als verzekerde voor de AKW, bepaald dat in appellants geval sprake is van een bijzonder geval en de aanspraak op kinderbijslag beoordeeld vanaf het eerste kwartaal van 2006. Appellant heeft volgens de Svb geen recht op kinderbijslag over het eerste tot en met het vierde kwartaal van 2006 voor zijn kind [A.], omdat niet gebleken is dat
[A.], die de leeftijd van 16 jaar al had bereikt in deze periode, een geldig tijdsbesteding had in de zin van de AKW. Voorts is het recht op kinderbijslag voor appellants kind Aissam vastgesteld over het eerste kwartaal van 2006 tot en met het eerste kwartaal van 2009 en voor appellants kind Fatima over het eerste kwartaal van 2006 tot en met het vierde kwartaal van 2011.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat kinderbijslag dient te worden toegekend met een langere terugwerkende kracht. Hij heeft aangevoerd dat hij sinds 1992 op het platteland van Marokko woont, de Nederlandse taal niet verstaat en dat hij psychische klachten heeft.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Aan appellant is met terugwerkende kracht een arbeidsongeschiktheidsuitkering toegekend en die toekenning heeft ertoe geleid dat appellant met terugwerkende kracht verzekerd is ingevolge de AKW. Tussen partijen is in geschil of de Svb de beoordeling van de aanspraak op kinderbijslag van appellant terecht heeft beperkt tot de periode van vijf jaar voorafgaande aan de aanvraag om kinderbijslag.
4.2.
Ingevolge artikel 14, derde lid, van de AKW kan het recht op kinderbijslag niet vroeger ingaan dan één jaar voorafgaand aan de eerste dag van het kwartaal waarin de aanvraag werd ingediend. De Svb is bevoegd om in bijzondere gevallen af te wijken van de termijn van één jaar.
4.3.
In gevallen waarin bij een overheidsorgaan een verzoek is ingediend tot vaststelling van een recht dat van doorslaggevend belang is voor het recht op kinderbijslag, neemt de Svb aan dat sprake is van een bijzonder geval. Te denken valt aan een verzoek tot toekenning van een arbeidsongeschiktheidsuitkering voor in het buitenland verblijvende personen. In deze gevallen wordt een maximale terugwerkende kracht verleend van vijf jaar. Van een verdergaande terugwerkende kracht kan slechts sprake zijn als meer dan vijf jaar voor de definitieve aanvraag om kinderbijslag een daad van veiligstellen heeft plaatsgevonden.
4.4.
Uit de gedingstukken blijkt niet dat appellant zijn recht op kinderbijslag op een eerder moment dan de datum van de aanvraag van 27 april 2011 heeft veiliggesteld. Dit betekent dat het recht op kinderbijslag dient te worden beoordeeld met een terugwerkende kracht gerekend vanaf de datum van die aanvraag. Bij het bestreden besluit heeft de Svb op grond van het beleid een terugwerkende kracht van vijf jaar gehanteerd, waardoor het recht op kinderbijslag is beoordeeld over de periode vanaf het eerste kwartaal van 2006. Niet kan worden gezegd dat appellant te kort is gedaan door een terugwerkende kracht van vijf jaar toe te passen en evenmin dat het gehanteerde beleid in het geval van appellant niet redelijk is.
4.5.
Uit overweging 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries als voorzitter en L. Koper en
P. Vrolijk als leden, in tegenwoordigheid van N. van Rooijen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 maart 2016.
(getekend) T.L. de Vries
(getekend) N. van Rooijen

TM