ECLI:NL:CRVB:2016:881
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens schending inlichtingenverplichting
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 maart 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Appellante ontving sinds 19 februari 2008 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Naar aanleiding van een vermogenssignaal dat appellante beschikte over vermogen boven het vrij te laten vermogen en een niet-gemelde en/of-rekening, heeft de gemeente Amsterdam een onderzoek ingesteld. Dit leidde tot de intrekking van de bijstand per 5 januari 2012 en een terugvordering van € 55.785,86 over de periode van 19 februari 2008 tot en met 29 februari 2012. De rechtbank verklaarde het beroep van appellante tegen het besluit van de gemeente ongegrond.
In hoger beroep heeft appellante betoogd dat zij de inlichtingenverplichting niet heeft geschonden, omdat zij niet als haar rekening beschouwde en niet vrij over de gelden kon beschikken. De Raad oordeelde echter dat het feit dat een rekening op naam van een betrokkene staat, rechtvaardigt dat het tegoed als onderdeel van het vermogen wordt beschouwd. Appellante heeft niet aangetoond dat zij niet over het tegoed kon beschikken. De Raad concludeerde dat appellante de inlichtingenverplichting heeft geschonden door de rekening niet te melden, wat gevolgen had voor haar recht op bijstand.
De Raad verwierp ook de stelling van appellante dat de terugvordering disproportioneel was en dat het college het vertrouwensbeginsel had geschonden. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het college bevoegd was om de bijstand in te trekken en de kosten terug te vorderen, gezien de schending van de inlichtingenverplichting door appellante. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met W.H. Bel als voorzitter.